ECLI:NL:RBMNE:2020:845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
498252 / HA RK 20-48
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek na eindbeslissing niet-ontvankelijk verklaard

Op 6 maart 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoekster. Dit verzoek was gericht tegen de eerste wrakingskamer, die eerder een verzoek tot wraking van mr. R.J.A. Schaaf had afgehandeld. De eerste wrakingskamer had verzoekster op 13 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek, omdat dit verzoek was ingediend na een eindbeslissing van mr. Schaaf. Verzoekster was van mening dat deze beslissing getuigde van vooringenomenheid, omdat zij pas na de beslissing van mr. Schaaf op de hoogte was van zijn afwegingen en motieven.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht een wrakingsverzoek niet meer kan worden ingediend als er al een einduitspraak is gedaan. Dit is bedoeld om te voorkomen dat een rechter die al een beslissing heeft genomen, nogmaals wordt gewraakt. De wrakingskamer concludeert dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de eerste wrakingskamer al een eindbeslissing had genomen. Bovendien blijkt uit de beslissing van de eerste wrakingskamer geen vooringenomenheid of onrechtmatigheid.

De wrakingskamer heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 498252 / HA RK 20-48
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
6 maart 2020
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot wraking van de kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de eerste wrakingskamer) in de zaak met zaaknummer 496921 / HA RK 20-26. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. C.A. de Beaufort, voorzitter, en A. van Dijk en G.J.J.M. Essink als leden van de eerste wrakingskamer.
1.2.
De eerste wrakingskamer behandelde het door verzoekster op 5 februari 2020 schriftelijk ingediende verzoek tot wraking van mr. R.J.A. Schaaf in de verzoekschrift-procedure met zaaknummer UTR 19/5166. De eerste wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek buiten zitting afgehandeld en verzoekster in een beslissing van 13 februari 2020 niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De reden hiervoor is dat verzoekster het wrakingsverzoek heeft ingediend nadat mr. Schaaf al een eindbeslissing had gegeven.
1.3.
Verzoekster is van mening dat de beslissing van de eerste wrakingskamer getuigt van vooringenomenheid en niet rechtmatig is, omdat verzoekster pas na de ontvangst van de beslissing van mr. Schaaf bekend werd met zijn afweging en motieven. Zij wist niet eerder wat hij zou beslissen en kon daardoor niet eerder weten dat hij vooringenomen was. Verzoekster had daarom door de eerste wrakingskamer niet niet-ontvankelijk mogen worden verklaard.

2.De beoordeling

2.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
De wet kent het middel van wraking toe aan een partij die wil voorkomen dat een rechter die tegenover een partij vooringenomen is (nog langer) bemoeienis heeft met de zaak, dan wel aan een partij die daarover vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is. Als de rechter al een einduitspraak heeft gedaan, is daarmee de behandeling van de zaak geëindigd. Het doel van wraking (het voorkomen van verdere bemoeienis in de zaak) kan in dat geval niet meer worden bereikt. De wet staat het in die situatie (waarin al een einduitspraak is gedaan) niet toe dat er alsnog een wrakingsverzoek tegen de betreffende rechter(s) wordt ingediend. Doet zo’n situatie zich voor dan volgt uit de wet dat de partij die een wrakingsverzoek indient niet ontvankelijk is in zijn verzoek.
2.3.
Aangezien de eerste wrakingskamer al heeft beslist en deze beslissing een eindbeslissing betreft, kan geen wrakingsverzoek meer worden ingediend tegen de eerste wrakingskamer. Verzoekster is daarom ook nu niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek. Op grond van paragraaf 9.1 in samenhang met paragraaf 4 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank kan een mondelinge behandeling in zo’n geval achterwege blijven.
2.4.
De wrakingskamer merkt ten overvloede op dat uit de beslissing van de eerste wrakingskamer geen vooringenomenheid of onrechtmatigheid blijkt of kan blijken. Uit de beslissing van de eerste wrakingskamer volgt dat verzoekster het wrakingsverzoek dat was gericht tegen mr. Schaaf, heeft gedaan nadat al een eindbeslissing was gegeven door deze rechter. De zaak van verzoekster – en de bemoeienis van mr. Schaaf – was toen dus feitelijk al geëindigd. Zoals gezegd leidt dit er toe dat het voor verzoekster niet langer mogelijk was om een wrakingsverzoek in te dienen tegen deze rechter. Als verzoekster het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de rechter, is het wrakingsinstrument geen middel om tegen die beslissing op te komen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.