ECLI:NL:RBMNE:2020:841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in relatie tot de WAO-uitkering en inkomensbegrip

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat zij meende dat zij op basis van eerdere communicatie met een medewerker van het Uwv redelijkerwijs mocht vertrouwen dat haar inkomen als zelfstandige op een bepaalde manier zou worden berekend. De rechtbank volgde het stappenplan voor het vertrouwensbeginsel en oordeelde dat eiseres inderdaad op de e-mail van 17 maart 2016 mocht vertrouwen, waarin werd gesteld dat de belastbare winst uit onderneming en de MKB-winstvrijstelling bepalend zouden zijn voor haar WAO-uitkering, zonder dat de ondernemersaftrek daarbij een rol zou spelen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarder wegende belangen waren die aan het beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg stonden. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Tieman).

Inleiding

1.1
Eiseres heeft recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Eiseres ontvangt deze uitkering op voorschotbasis. Eiseres werkt daarnaast als zelfstandige. De inkomsten die ze daaruit krijgt moeten met haar WAO-uitkering verrekend worden. Dat gebeurt niet al bij het betalen van de WAO‑voorschotten, omdat verweerder dan nog niet de nodige informatie van de Belastingdienst heeft. De verrekening vindt plaats bij de definitieve vaststelling van de uitkering. Dat is in deze zaak ook gebeurd voor het jaar 2017.
1.2
De wet schrijft voor welk inkomen wel en niet moet worden betrokken bij de verrekening, en wanneer dat tot een wijziging in de WAO-uitkering leidt. Eiseres wilde weten hoe dit in haar situatie zou uitpakken. In dit kader heeft eiseres in maart 2016 nadere informatie opgevraagd over de uitleg van het inkomensbegrip in het kader van de WAO. Eiseres heeft op 14 maart 2016 eerst telefonisch contact gehad met een medewerker van verweerder. Deze medewerker heeft naar aanleiding daarvan op 15 maart 2016 het volgende aan eiseres ge-e-maild:
‘Ik heb na gekeken, wanneer bij benadering uw inkomsten weer tot korting zouden komen en dat is, wanneer uw inkomsten rond € 8.000,00 op jaarbasis bedragen.’
Daarna heeft eiseres in een e-mail van 15 maart 2016 nog de volgende vraag gesteld:
‘Nog even voor de duidelijkheid; met € 8000,-- inkomsten wordt netto winst bedoeld?’.
In de e-mail van 17 maart 2016 krijgt eiseres van dezelfde medewerker van verweerder het volgende antwoord:
‘Bij inkomsten uit werk als zelfstandige wordt de belastbare winst uit onderneming geteld en hierbij opgeteld de MKB winstvrijstelling.’
1.3
Aan de hand van deze e-mails heeft eiseres haar werkzaamheden afgestemd. Zij had in 2017 geen recht op MKB-winstvrijstelling, en heeft ervoor gezorgd dat haar fiscale winst net zo groot is als de ondernemersaftrek waar ze wel recht op heeft. Dat resulteerde in een belastbare winst van 0. Bij het bepalen van het inkomen van eiseres voor het jaar 2017 heeft verweerder echter de ondernemersaftrek weer opgeteld bij de belastbare winst.
1.4
Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 3 januari 2019 (het primaire besluit) de uitkering van eiseres voor 2017 definitief vastgesteld. Daaruit blijkt dat eiseres in 2017 € 7.472,40 te veel aan voorschotten heeft ontvangen. Verweerder heeft beslist dat dit bedrag zal worden verrekend met haar toekomstige uitkering.
1.5
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. In het besluit op bezwaar van 18 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.6
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
De zaak is behandeld op de zitting van 7 januari 2020. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Oordeel van de rechtbank

2. In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres er op basis van de e-mail van 17 maart 2016 op mocht vertrouwen dat de hoogte van haar inkomen in het kader van haar WAO-uitkering zou worden bepaald aan de hand van de belastbare winst uit onderneming vermeerderd met de MKB-winstvrijstelling, en dat de ondernemersaftrek daarbij geen rol zou spelen.
Wettelijk kader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel het juiste inkomensbegrip heeft toegepast, namelijk belastbare winst uit onderneming vermeerderd met de MKB-winstvrijstelling en de ondernemersaftrek. Voor de WAO volgt dit uit artikel 2a, eerste lid, onder e van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen. Dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar artikel 3:2, eerste lid, onder d van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) doet hier niet aan af. Het inkomensbegrip in beide artikelen is namelijk gelijkluidend. Tijdens de zitting is dit met partijen besproken. Over het toegepaste inkomensbegrip zijn partijen het eens. Daarbij hebben zij ook aangegeven dat uitgaande van dít inkomensbegrip eiseres te veel heeft verdiend en zij dus in haar arbeidsongeschiktheidsklasse terugvalt.
Vertrouwensbeginsel
4. Eiseres voert aan dat verweerder bij de vaststelling van haar definitieve uitkering voor 2017 een ander inkomensbegrip had moeten toepassen. Zij stelt daarbij dat zij mocht vertrouwen op de juistheid van de inhoud van de e-mail van 17 maart 2016. Eiseres doet dus een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor de beoordeling daarvan volgt de rechtbank het stappenplan dat daarvoor in de rechtspraak is ontwikkeld. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351).
Stap 1: toezegging over de uitoefening van een bevoegdheid in een concreet geval.
5.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5.2
Verweerder stelt dat er uit de verstuurde e-mails geen concrete toezegging is af te leiden over de hoogte van het bedrag wat eiseres als zelfstandige mocht verdienen, zonder dat dit invloed zou hebben op haar WAO-uitkering. De rechtbank overweegt dat er uit de e‑mails inderdaad geen toezegging over de hoogte van het bedrag is af te leiden. De vraag van eiseres richtte zich echter niet daarop, maar op de uitleg van het inkomensbegrip dat verweerder hanteert in het kader van de WAO. Dat valt af te leiden uit de bewoording van de e‑mails en het daaraan voorafgaande telefoongesprek. Eiseres heeft over dit inkomensbegrip een concrete vraag gesteld, waarop zij van verweerder een concreet antwoord kreeg, namelijk dat de inkomsten uit werk als zelfstandige worden bepaald door de belastbare winst opgeteld met de MKB-winstvrijstelling. Eiseres mocht er daarom redelijkerwijs op vertrouwen dat het inkomensbegrip ook op die manier door verweerder zou worden toegepast bij de definitieve vaststelling van haar WAO‑uitkering voor 2017 – het kalenderjaar volgend op het jaar waarin ze de informatie heeft verkregen.
Stap 2: toerekening aan het bevoegde orgaan.
5.3
Verder is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
5.4
In deze zaak zijn de e-mails namens verweerder verstuurd door een ‘Medewerker Uitkeren WAO’. Vaststaat dat deze medewerker niet bevoegd is om te beslissen over het toekennen en/of de hoogte van uitkeringen. Deze bevoegdheid komt namelijk aan de Raad van Bestuur van het Uwv (verweerder) toe. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als de uitlating van de medewerker aan verweerder kan worden toegerekend. Gelet op de concrete omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat eiseres er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de uitlatingen van deze medewerker, die gelet op haar functieomschrijving specifiek bij WAO-uitkeringen betrokken is, de opvatting van verweerder over het inkomensbegrip vertolkte. De rechtbank vindt daarbij van belang dat er in de e‑mail een concreet antwoord wordt gegeven, zonder dat daarbij enig voorbehoud wordt gemaakt. Er was voor eiseres dan ook geen aanleiding om niet op de juistheid van de e-mail te mogen vertrouwen.
Stap 3: belangenafweging.
5.5
Tot slot moet voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel altijd worden bekeken of er geen zwaarder wegende belangen, zoals het algemene belang, daaraan in de weg staan.
5.6
De rechtbank vindt dat er in dit geval geen zwaarder wegende belangen zijn die aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg staan. Vaststaat dat eiseres nadeel heeft ondervonden, omdat zij haar werk als zelfstandige naar aanleiding van de e-mails schijnbaar zo heeft ingericht dat zij juist door het alsnog betrekken van de ondernemersaftrek werd gekort op haar uitkering. Er is niet gebleken van strijdige derde‑belangen. Ook ontbreekt een eventuele precedentwerking, gelet op de individuele omstandigheden van het geval. Verweerder heeft ook geen andere zwaarwegende belangen gesteld die tot het oordeel moeten leiden dat niet aan de gerechtvaardigde verwachting moet worden voldaan.
Conclusie
6. Uit 5.1 tot en met 5.6 volgt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
7. De rechtbank constateert dat zij niet zelf in de zaak kan voorzien, omdat de rechtbank niet beschikt over alle relevante gegevens, waaronder de hoogte van de uitgekeerde voorschotten en de gegevens van de polisadministratie. Om die reden draagt de rechtbank verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder het in bezwaar gedane beroep op het vertrouwensbeginsel moet honoreren, het primaire besluit moet herroepen en de WAO‑uitkering van eiseres voor 2017 opnieuw definitief moet vaststellen op basis van een inkomen van € 0,--. In dit geval is het inkomen van eiseres, in afwijking van artikel 2a Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen, de belastbare winst uit onderneming (€ 0,--) opgeteld met de MKB‑winstvrijstelling (€ 0,--). De ondernemersaftrek van € 13.210,-- moet buiten beschouwing blijven.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,-- vergoedt. Van andere proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.