ECLI:NL:RBMNE:2020:819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
16/209402-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en weigering mee te werken aan ademanalyse

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het weigeren mee te werken aan een ademanalyse. De zaak vond plaats in Utrecht, waar de verdachte op 21 oktober 2018 in Amersfoort betrokken was bij een gewelddadig voorval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met kracht in het gezicht van het slachtoffer heeft gestompt en getrapt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd vrijgesproken van de primaire verdenking van poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft beoogd. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 dagen en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, volledig toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/209402-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Omdat verdachte bij de zitting aanwezig was, is juridisch gezien sprake van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft op de zitting gesproken met en geluisterd naar verdachte zelf, zijn advocaat mr. A.C. Vingerling en officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij op 21 oktober 2018 in Amersfoort:
1.
primair:heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden;
subsidiair:heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair:[slachtoffer] heeft mishandeld
2. geweigerd heeft mee te werken aan een ademonderzoek.
Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van de subsidiaire verdenking onder feit 1 en de verdenking onder feit 2 te veroordelen. Wat betreft feit 1 is zij van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster te doden. Zij heeft daarom gevraagd verdachte van de primaire verdenking vrij te spreken. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de subsidiaire verdenking wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij vindt dat niet kan worden bewezen dat aangeefster ten val is gekomen doordat verdachte haar in het gezicht zou hebben geslagen of gestompt en heeft gevraagd verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangegeven dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat alleen kan worden bewezen dat verdachte aangeefster enkele malen in het gezicht heeft geslagen. Volgens hem kan niet worden bewezen dat verdachte aangeefster daarnaast ook heeft geschopt. Het enkel slaan of stompen in het gezicht levert naar het oordeel van de raadsman volgens vaste jurisprudentie niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel op. De raadsman heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van de primaire en subsidiaire verdenking onder feit 1.
De raadsman heeft daarnaast ook verzocht verdachte vrij te spreken van de meer subsidiaire verdenking onder feit 1. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat aangeefster ten val is gekomen doordat verdachte haar in het gezicht zou hebben geslagen of gestompt. Wanneer verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken, blijft volgens de raadsman geen deugdelijke tenlastelegging meer over. Wanneer de overige handelingen wel worden bewezenverklaard, is volgens de raadsman sprake van ‘denaturering van de tenlastelegging’, wat niet is toegestaan. De raadsman heeft zich daarnaast ook op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie, aangezien verdachte zijn vriendin verdedigde tegen de aanval door aangeefster. Uitgaande van een mishandeling zou dit volgens de raadsman ook tot vrijspraak moeten leiden.
De verklaringen van de verschillende getuigen zijn volgens de raadsman onbetrouwbaar en mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. De getuigen behoren allemaal tot dezelfde vriendengroep en hebben volgens hem inconsistent, onderling tegenstrijdig en onvolledig verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 21 oktober 2018 bij café [naam café] in Amersfoort was. [2] Zij is op een gegeven moment op de grond gevallen. Zij zag een jongen naast haar staan. Zij zag en voelde dat de jongen tegen haar linker oog schopte. Zij voelde dat zij hierna meerdere malen werd geschopt en geslagen. [3] Zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich één trap nog specifiek kon herinneren, omdat zij echt een schoen in haar gezicht voelde. [4]
[slachtoffer] is op 21 oktober 2018 onderzocht door een arts. De arts heeft geconcludeerd dat sprake was van:
1. Neusfractuur met scheefstand;
2. Avulsiefracturen tanden;
3. Contusie zygoma links, schaafwond;
4. Mogelijk licht traumatisch schedelhersenletsel zonder alarmsymptomen. [5]
Verbalisant [politiefunctionaris 1] heeft camerabeelden bekeken. [6] Te zien is dat meerdere personen van café [naam café] aflopen en dat er een aantal personen ten val komt te midden van de fietsenrekken. Vervolgens is te zien dat er een persoon meerdere slaande bewegingen richting de grond maakt. Te zien is dat deze persoon zijn of haar rechterarm helemaal naar achter trekt en vervolgens met veel kracht in de richting van de grond slaat. Te zien is dat een persoon naar achteren wordt getrokken en bij de bankjes wordt neergezet. Als de camera wordt ingezoomd, is te zien dat een man bij de bankjes in bedwang wordt gehouden door twee andere mannen. De man die in bedwang wordt gehouden, wordt door de verbalisant herkend als verdachte. [7]
[getuige] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij twee meisjes tegenover elkaar zag staan. Eén van die meisjes was [A (voornaam)] . Er stond een jongen bij die een stap naar voren deed, naar de twee meisjes toe. De jongen spreidde zijn armen en haalde vervolgens hard met elke arm één meisje naar beneden. Ze vielen alle drie tegelijk op de grond. Hij zag dat [A (voornaam)] gelijk één trap kreeg van de jongen en dat ze van de jongen één vuist in haar gezicht kreeg. Hij is er toen heengegaan. Toen hij de jongen met een nekklem pakte, zag hij dat de jongen nog een trap na gaf. Het hoofd van [A (voornaam)] lag bij de voeten van de jongen en het hoofd van de jongen lag bij de voeten van [A (voornaam)] . Ze lagen zo dichtbij elkaar, dat die trap wel tegen [A (voornaam)] moet zijn aangekomen. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij meerdere keren met zijn vuist in het gezicht van aangeefster heeft gestompt. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank vindt dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster, terwijl zij op de grond lag, met kracht in het gezicht heeft gestompt en getrapt. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] hierover betrouwbaar, nu zij consistent hebben verklaard en hun verklaringen bovendien steun vinden in de overige stukken in het dossier.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster. Verdachte zal daarom van de primaire verdenking worden vrijgesproken. De rechtbank vindt wel dat sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster, waardoor zij de subsidiaire verdenking wettig en overtuigend bewezen acht. Verdachte heeft meermalen tegen het hoofd en het gezicht van aangeefster getrapt en gestompt en hij moet zich ervan bewust zijn geweest dat de kans dat aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel, zoals diverse fracturen en/of hersenletsel, op zou lopen aanmerkelijk was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel betreft. Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm daarom worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het dossier niet bewezen dat aangeefster ten val is gekomen doordat verdachte haar in het gezicht zou hebben geslagen of gestompt. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de overige onderdelen van de tenlastelegging wel kunnen worden bewezen en dat dit niet leidt tot ‘denaturering van de tenlastelegging’. Na wegstreping van het onderdeel waarvan verdachte wordt vrijgesproken, blijft immers een deugdelijke tenlastelegging over waarin alle bestanddelen voor een poging tot zware mishandeling zijn opgenomen.
Feit 2
Verdachte heeft de verdenking onder feit 2 bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politiefunctionaris 2] ; [10]
- de bekennende verklaring van verdachte. [11]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair
op 21 oktober 2018 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- meerdere malen met kracht in het gezicht heeft gestompt en
- met geschoeide voet meerdere malen tegen het gezicht en tegen het lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 21 oktober 2018 te Amersfoort opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [politiefunctionaris 2] , belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen mee te werken aan het ademonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte zag dat zijn vriendin werd aangevallen door een groepje meisjes. Hij is op het groepje gesprongen om zijn vriendin uit het groepje te kunnen bevrijden. Hij is daardoor met het groepje op de grond terecht gekomen. Hij zag toen dat aangeefster boven op zijn vriendin zat en op zijn vriendin in aan het slaan was. Hij heeft aangeefster toen een paar vuistslagen in haar gezicht gegeven, om haar te doen stoppen.
De raadsman is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de vriendin van verdachte door aangeefster en haar vriendinnen werd aangevallen, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens de vriendin van verdachte. Het door verdachte geschetste scenario valt volgens de raadsman in ieder geval niet uit te sluiten. Dat de vriendin van verdachte de confrontatie heeft opgezocht, waar de officier van justitie vanuit gaat, acht de raadsman niet aannemelijk. Hij heeft hierbij gewezen op het letsel dat de vriendin van verdachte heeft opgelopen en het waargenomen letsel aan de handen van aangeefster, waaruit volgens de raadsman wel moet volgen dat aangeefster zelf ook klappen heeft uitgedeeld.
De raadsman is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat de reactie van verdachte op het geweld door aangeefster voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Uit de verschillende stukken in het dossier leidt de officier van justitie af dat de vriendin van verdachte degene was die de confrontatie heeft opgezocht, waardoor er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens de vriendin van verdachte. Een beroep op noodweer kan daarom naar het oordeel van de officier van justitie niet slagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een succesvol beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Volgens verdachte werd zijn vriendin aangevallen door aangeefster en haar vriendinnen, maar dit wordt niet ondersteund door de stukken in het dossier, waaruit juist volgt dat de vriendin van verdachte degene was die de confrontatie opzocht. De vriendin van verdachte heeft weliswaar letsel opgelopen, maar zij heeft ook verklaard dat zij later die nacht nog een keer is aangevallen. Het letsel aan de handen van aangeefster kan, zoals zij zelf aangeeft, zijn ontstaan nadat zij door verdachte op de grond werd gegooid en zich heeft geprobeerd te verdedigen. Uit geen van de stukken in het dossier - ook niet uit de verklaring van de vriendin van verdachte zelf - blijkt bovendien dat aangeefster bovenop de vriendin van verdachte heeft gezeten en op haar in heeft geslagen. De rechtbank acht daarom op grond van het dossier niet aannemelijk dat de vriendin van verdachte door aangeefster is aangevallen, waardoor geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van aangeefster jegens de vriendin van verdachte. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, zal het door de verdediging gedane beroep op noodweer worden verworpen.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
2: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat de reactie van verdachte op het geweld door aangeefster niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, doet de raadsman een beroep op noodweerexces. Verdachte zag dat zijn vriendin werd aangevallen en het is volgens de raadsman volstrekt begrijpelijk dat verdachte als gevolg van een hevige gemoedstoestand te ver is gegaan om zijn vriendin te verdedigen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, waardoor ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces zal daarom worden verworpen.
Er is aldus geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, met aftrek, en een taakstraf voor de duur van 180 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover verdachte niet wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1, verzocht rekening te houden met de rol van aangeefster en haar vriendinnen. Hij heeft daarnaast ook aangevoerd dat verdachte goed bezig is en dat de reclassering positief over hem is. Verdachte zal in februari 2020 beginnen aan een nieuwe opleiding. De raadsman heeft daarom verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds gedetineerd is geweest en de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en de weigering mee te werken aan een ademonderzoek. Verdachte heeft aangeefster, die tijdens een uitgaansavond een ruzie probeerde te sussen, meerdere malen (in haar gezicht) geschopt en geslagen. Aangeefster heeft hier onder meer een gebroken neus door opgelopen. Naast fysiek letsel heeft zij als gevolg van het strafbare feit ook psychische gevolgen ondervonden. Zo heeft zij lange tijd niet goed kunnen slapen en is zij nog altijd bang voor fysiek contact met haar gezicht, wat haar belemmert in haar werkzaamheden op een kinderdagverblijf. Het handelen van verdachte heeft niet alleen impact op aangeefster, maar ook op de samenleving in het algemeen. Geweld in het openbaar zorgt immers voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Oriëntatiepunten LOVS
De oriëntatiepunten van het LOVS geven voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door bijvoorbeeld schoppen/trappen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden weer. Aangezien in deze zaak een poging is bewezen verklaard, dient de op te leggen straf met een derde te worden verminderd. Voor het weigeren mee te werken aan een ademonderzoek bestaat geen oriëntatiepunt.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 september 2019;
- een rapport van [naam instelling] van 3 januari 2019;
- een e-mail van [naam instelling] van 13 januari 2020.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk feit.
Uit het rapport en de e-mail van de reclassering blijkt dat verdachte zijn leven op de rit heeft en gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt met de reclassering. De reclassering ziet daarom geen aanknopingspunten voor het opleggen van reclasseringstoezicht of een gedragsinterventie en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusie
Gelet op de ernst van - met name - het eerste feit, vindt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend zou zijn. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte zijn leven op de rit heeft en binnenkort aan een nieuwe opleiding gaat beginnen, is de rechtbank echter van oordeel dat het niet wenselijk zou zijn als verdachte wederom gedetineerd raakt. Zij vindt de door de officier van justitie gevorderde straf passend en zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, met aftrek, en een taakstraf voor de duur van 180 uren aan verdachte opleggen. Het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 815,05. Dit bedrag bestaat uit € 39,38 aan reiskosten, € 75,76 aan medische kosten en
€ 700,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij verzocht in ieder geval de immateriële schade te matigen, gelet op de rol die aangeefster zelf heeft gehad.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en de hoogte van de gevorderde immateriële schade is passend bij het bewezenverklaarde feit en de gevolgen die het feit voor haar heeft gehad. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze schadevergoeding te matigen en zal de vordering daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd. Indien verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting, zullen er (maximaal) 16 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 184 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 uur;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 subsidiair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 815,05 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 16 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter,
mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en H.F. Koenis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amerfsoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen met kracht heeft gestompt/geslagen tegen/in het hoofd/gezicht, althans tegen het lichaam, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- met geschoeide voet meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen met kracht heeft gestompt/geslagen tegen/in het hoofd/gezicht, althans tegen het lichaam, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- met geschoeide voet meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; ;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam, te stompen/slaan, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- met geschoeide voet meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amersfoort opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d wetboek van strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [politiefunctionaris 2] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan het ademonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
(Artikel art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 oktober 2018, genummerd PL0900-2018303833, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 01 tot en met 77. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 4.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 5.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 4 april 2019, p. 5.
5.Een geschrift, te weten: een medische verklaring, p. 11.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [politiefunctionaris 1] , p. 26.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [politiefunctionaris 1] , p. 27.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 15 april 2019, p. 3.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 14 januari 2020.
10.Proces-verbaal van bevindingen van [politiefunctionaris 2] , p.15 .
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 14 januari 2020.