In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een revolver met munitie en 631,28 gram cocaïne op een hotelkamer in Abcoude, waar zij samen met een medeverdachte verbleef. De rechtszaak vond plaats op 24 januari 2020, waarbij de verdachte, haar advocaat mr. S. Melliti en de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens en drugs, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet wist van deze goederen en dat er geen sprake was van nauwe samenwerking met de medeverdachte.
De rechtbank heeft de bewijswaardering zorgvuldig overwogen. De verdachte verklaarde dat de goederen niet van haar waren en dat zij niet op de hoogte was van hun aanwezigheid. De medeverdachte bevestigde dit door te stellen dat de goederen van hem waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist dat de wapens en drugs in de hotelkamer aanwezig waren, en dat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij mr. C. van de Lustgraaf niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de officier van justitie om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen.