ECLI:NL:RBMNE:2020:806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
NL19.11868
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en tekortkoming in deskundigenonderzoek met schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, een vordering ingesteld tegen twee besloten vennootschappen. De eisers stellen dat de deskundige, ir. [A], die door de rechtbank was benoemd, zijn onderzoek niet naar behoren heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat ir. [A] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als deskundige, omdat hij het onderzoek niet heeft voltooid en de inhoud van zijn advies ondeugdelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op schadevergoeding van € 7.245,00, als gevolg van het onrechtmatig handelen van ir. [A]. De vordering tegen de eerste verweerder is afgewezen, omdat deze niet als deskundige was benoemd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eisers en de tweede verweerder toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.11868
Vonnis van 21 februari 2020
in de zaak van

1.vennootschap onder firma (vof)[eiser sub 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,3. [eiseres sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,eisers, hierna samen te noemen: [eisers c.s.] ,advocaat: mr. P. van Rossum,

tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerder sub 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerder sub 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,verweersters, hierna samen te noemen: [verweerders c.s.] ,advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met 24 producties,
  • het verweerschrift met 5 producties,
  • de nagezonden productie 25 van [eisers c.s.] ,
  • de mondelinge behandeling op 8 januari 2020, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden,
  • de pleitaantekeningen van [eisers c.s.] ,
  • de pleitaantekeningen van [verweerders c.s.]
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank meegedeeld dat op 21 februari 2020 vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil

2.1.
[eisers c.s.] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [verweerders c.s.] toerekenbaar is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers c.s.] en hoofdelijke veroordeling van [verweerders c.s.] tot betaling van € 30.000,00 aan (voorschot op) schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten, en met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
2.2.
[verweerders c.s.] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering. Subsidiair vraagt zij de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren althans aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring de voorwaarde te verbinden dat [eisers c.s.] zekerheid stelt tot een bedrag van € 30.000,00.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Ir. [A] , werkzaam bij [verweerder sub 2] B.V., is bij beschikking van 3 oktober 2017, op verzoek van [eisers c.s.] , door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, benoemd tot deskundige. [eisers c.s.] stelt – kort samengevat – dat ir. [A] zijn werk als deskundige niet goed heeft gedaan, waardoor zij schade heeft geleden. Zij spreekt in deze rechtszaak [verweerder sub 1] B.V. en [verweerder sub 2] B.V. beide op die schade aan en baseert haar vordering op wanprestatie en/of onrechtmatige daad.
3.2.
[verweerder sub 1] B.V. heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat zij niet als deskundige door de rechtbank in Assen is benoemd. Zij heeft met het deskundigen-onderzoek ook niets te maken gehad.
3.3.
De rechtbank constateert dat in de beschikking van 3 oktober 2017 als deskundige is benoemd: “De heer ir. [A] namens [verweerder sub 1] , werkzaam bij [verweerder sub 2] ” (r.o. 3.2. van die beschikking). Blijkens de tussenbeschikking van 7 augustus 2017, waarnaar ook wordt verwezen, gaat het om
de brancheorganisatie[verweerder sub 1] , die onderdeel is van de Koninklijke Metaalunie (r.o. 4.3. van die tussenbeschikking). [verweerders c.s.] heeft ter zitting toegelicht dat de brancheorganisatie [verweerder sub 1] door de griffier van de rechtbank is benaderd met de vraag of zij een deskundige zou kunnen voorstellen, waarop [verweerder sub 1] de naam van [verweerder sub 2] B.V. heeft genoemd. De offerte die ir. [A] heeft opgesteld en aan de rechtbank toegestuurd vermeldt de naam [verweerder sub 2] B.V. Ter zitting heeft [verweerders c.s.] verder toegelicht dat de brancheorganisatie [verweerder sub 1] , als onderdeel van de Koninklijke Metaalunie, geen zelfstandige juridische entiteit is. [verweerder sub 1]
B.V.is, zo is namens haar ter zitting toegelicht, een opleidingsinstituut.
3.4.
Gelet op die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eisers c.s.] [verweerder sub 1] B.V. ten onrechte heeft aangesproken op haar vordering. De vordering zal daarom ten aanzien van [verweerder sub 1] B.V. worden afgewezen. [eisers c.s.] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerder sub 1] B.V., tot vandaag begroot op nihil omdat [verweerder sub 1] B.V. en [verweerder sub 2] B.V. bij dezelfde advocaat procederen.
3.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verweerder sub 2] B.V. door [eisers c.s.] kan worden aangesproken op de onderhavige vordering, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Hierna zullen zowel ir. [A] als [verweerder sub 2] B.V. worden aangeduid als: [A] . In de beslissing zal alleen [verweerder sub 2] B.V. worden genoemd, omdat alleen zij partij is in deze procedure.
3.6.
Omdat [A] door de rechtbank tot deskundige is benoemd en dus geen sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen [A] als opdrachtnemer en [eisers c.s.] als opdrachtgever, kan [eisers c.s.] haar vordering niet baseren op wanprestatie. Een vordering tegen een door de rechter benoemde deskundige moet worden gebaseerd op onrechtmatige daad. Van onrechtmatig handelen van een gerechtelijk deskundige is sprake indien de deskundige heeft gehandeld in strijd met zijn uit de wet voortvloeiende verplichting om het onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (artikel 198 lid 1 Rv). Dit betekent dat de gerechtelijk deskundige, zoals voor elke deskundige geldt, zijn werkzaamheden zorgvuldig, vakbekwaam en integer moet verrichten, maar omdat hij optreedt in een gerechtelijke procedure ook dat hij zich moet houden aan de daarbij behorende procedurele eisen, zoals deze nader zijn uitgewerkt in de Leidraad deskundigen in civiele zaken (hierna: de Leidraad).
3.7.
In deze zaak betoogt [eisers c.s.] dat [A] niet aan de norm van artikel 198 lid 1 Rv heeft voldaan omdat (1) hij het onderzoek niet heeft voltooid en (2) de inhoud van zijn advies ondeugdelijk is. [A] heeft dat betwist. Op beide punten zal hierna achtereenvolgens worden ingegaan.
3.8.
[A] stelt dat de rechtbank de opdracht in haar benoemingsbeschikking van 3 oktober 2017 in te algemene bewoordingen heeft geformuleerd. Hem kan niet worden verweten dat hij daaruit heeft begrepen dat hij alleen advies uit zou hoeven brengen over het dak, mede in aanmerking genomen dat hij deskundig is op het gebied van gevels en daken en niet op het gebied van betonvloeren, zoals ook al voldoende blijkt uit de naam “ [verweerder sub 2] B.V.” Uit de offerte die hij heeft opgemaakt voorafgaand aan de benoeming blijkt volgens hem ook voldoende duidelijk dat de geoffreerde werkzaamheden alleen zien op het dak.
3.9.
Dit standpunt van [A] kan niet worden gevolgd. In de benoemingsbeschikking van 3 oktober 2017 wordt gesproken over “het werk” dat de deskundige moet beoordelen en daarbij wordt verwezen naar de eerdere beschikking van 7 augustus 2017. In laatstgenoemde beschikking wordt de omvang van het geschil tussen partijen beschreven en de reden voor het voorlopig deskundigenonderzoek, waarbij onder r.o. 4.4. expliciet wordt verwezen naar de rapportages van partijdeskundige [adviesbureau] , die ten grondslag liggen aan de aan de deskundige voor te leggen vragen. [A] heeft niet betwist dat hij (in elk geval) de beschikking van 7 augustus 2017 van de rechtbank heeft ontvangen, vóór het aanvaarden van de benoeming tot deskundige. Bij een zorgvuldige lezing van die beschikking had het hem duidelijk kunnen en ook moeten zijn dat het deskundigenonderzoek zag op meer dan de gebreken aan het dak. Als het hem niet duidelijk was dat van hem meer werd verwacht dan de beoordeling van de dakwerkzaamheden, dan had hij bij de rechtbank daarnaar moeten informeren alvorens de benoeming te aanvaarden.
3.10.
Uit de uitlatingen van [A] ter zitting begrijpt de rechtbank dat hij kort na zijn benoeming tot de ontdekking kwam dat het onderzoek zich ook uitstrekte tot de betonvloer. Hij stelt dat hij dit in de eerste bespreking met partijen direct aan de orde heeft gesteld en dat daarbij is afgesproken dat hij zich zou beperken tot alleen het dak. [eisers c.s.] heeft betwist dat die afspraak is gemaakt. Of een dergelijke afspraak is gemaakt, is voor de beoordeling niet relevant. Omdat [A] door de rechtbank is benoemd zijn het namelijk niet partijen, maar is het de rechtbank die de omvang van de door [A] te verrichten werkzaamheden bepaalt. [A] had daarom, volgens de aanwijzingen in de Leidraad, direct met de rechtbank contact moeten opnemen toen hij ontdekte dat hij de benoeming had aanvaard en de offerte had opgemaakt in de onjuiste veronderstelling dat het alleen om de beoordeling van de dakwerkzaamheden ging. Onbegrijpelijk is dat hij, als gerechtelijk deskundige met meer dan 20 jaar ervaring, op dat moment geen contact met de rechtbank heeft gezocht. In dat geval had de rechtbank tijdig kunnen ingrijpen, ofwel door een tweede deskundige te benoemen, ofwel door aan [A] te vragen zelf een derde in te schakelen die wel deskundig is op het gebied van betonvloeren. [A] heeft niet zelf mogen beslissen dat hij alleen de dakwerkzaamheden zou beoordelen. Het gevolg daarvan is geweest dat er een verstoorde verhouding is ontstaan tussen [eisers c.s.] , die is blijven aandringen op de beoordeling van de betonvloer, en [A] , die het standpunt heeft ingenomen dat hij daartoe niet verplicht was. [A] heeft zijn rapportage in december 2017 bij de rechtbank ingediend, zonder daarbij melding te maken van het toen al bestaande conflict. Hij heeft pas bij brief van 5 maart 2018 aan de rechtbank gevraagd naar de strekking van de opdracht en melding gemaakt van het verschil van mening daarover tussen hem en [eisers c.s.] . Op dat moment was de verhouding tussen partijen al ernstig verstoord. Op 1 juni 2018 heeft [eisers c.s.] zich op haar beurt, via haar advocaat, (opnieuw) tot de rechtbank gewend omdat het deskundigenonderzoek volledig was vastgelopen door de weigering van [A] om de betonvloer te onderzoeken (productie 17 van [eisers c.s.] ). Daarop heeft de rechtbank in Assen het nodig gevonden om een mondelinge behandeling te bepalen, waarvoor ook [A] is uitgenodigd.
3.11.
[A] is vervolgens niet op de mondelinge behandeling verschenen bij de rechtbank, waarin – zoals voldoende blijkt uit de brief van de griffier aan hem van 8 juni 2018 (productie 19 van [eisers c.s.] ) – de ontstane impasse in het deskundigenonderzoek zou worden besproken. Blijkens productie 17 van [eisers c.s.] wist [A] op dat moment overigens al dat de rechtbank in Assen van oordeel was dat de aan hem verstrekte opdracht ook inhield de beoordeling van de betonvloer. De betreffende brief van de rechtbank in Assen van 7 februari 2018, die [A] stelt destijds niet van de rechtbank te hebben ontvangen, is namelijk op 9 mei 2018 per e-mail door de advocaat van [eisers c.s.] aan [A] toegezonden. In reactie daarop heeft [A] op 15 mei 2018 aan de advocaat van [eisers c.s.] bericht dat hij, ondanks dat oordeel van de rechtbank, geen onderzoek aan de vloeren zal doen (productie 17, bijlagen 1 en 2 van [eisers c.s.] ).
3.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [A] het deskundigenonderzoek verwijtbaar niet naar behoren heeft voltooid. Uit het enkele feit dat de rechtbank in Assen zijn factuur - kennelijk zonder nader onderzoek te doen - aan hem heeft betaald, heeft hij niet mogen afleiden dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. [A] wist immers hoe de rechtbank in Assen dacht over de omvang van de opdracht, namelijk dat daaronder ook viel het beoordelen van de betonvloer. [A] is bovendien uitgenodigd voor de mondelinge behandeling waarin de tussen partijen ontstane impasse zou worden besproken. Van een gerechtelijk deskundige mag een professionele houding worden verwacht als er zich tijdens het onderzoek problemen voordoen. Ook mag van een gerechtelijk deskundige worden verwacht dat hij aan de rechtbank desgevraagd verantwoording aflegt over de wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd.
3.13.
Bij gebrek aan medewerking van [A] heeft de rechtbank het nodig gevonden om een vervangende deskundige te benoemen. Omdat het vertrouwen van [eisers c.s.] in het al verrichte werk van [A] door de verstoorde verhouding inmiddels verdwenen was, heeft de rechtbank die tweede deskundige opgedragen ook het dak te beoordelen. Het ondanks herhaalde verzoeken van [eisers c.s.] niet behoorlijk voltooien van het onderzoek, het indienen van de rapportage bij de rechtbank zonder daarbij melding te maken van het gerezen conflict en met name de weigering verantwoording af te leggen aan de rechtbank over de wijze waarop de opdracht is verricht, met als verstrekkend gevolg dat een nieuw deskundigenonderzoek moest plaatsvinden, is onrechtmatig ten opzichte van [eisers c.s.] . De schade die [eisers c.s.] als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt, dient [A] aan haar te vergoeden. Op de hoogte van die schade zal hierna, onder r.o. 3.17. e.v., nader worden ingegaan.
3.14.
Daarnaast heeft [eisers c.s.] aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het door [A] uitgebrachte advies tot herstel van de gebreken aan het dak, ondeugdelijk is. Volgens [eisers c.s.] heeft [A] een tijdelijke oplossing geadviseerd en heeft hij daarmee niet voldaan aan de opdracht. Bovendien was het niet mogelijk dat advies uit te voeren, omdat de betreffende vakman die wijze van herstel niet geschikt vond en op het werk geen garantie wilden geven. Blijkens het advies van de tweede deskundige moet het hele dak worden vervangen, zo stelt [eisers c.s.] .
3.15.
[A] heeft gemotiveerd betwist dat zijn advies tot herstel ondeugdelijk is, in de zin van tijdelijk of onuitvoerbaar. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij bij zijn advies rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval, namelijk het feit dat [eisers c.s.] aandrong op een snelle oplossing, omdat door de lekkages de vleeswarenafdeling van de supermarkt gesloten dreigde te worden. Ook heeft hij bij de gekozen oplossing rekening gehouden met het feit dat er in het pand een supermarkt in bedrijf was, die bij een vervanging van het gehele dak gesloten zou moeten worden en met de kosten van de diverse herstelmogelijkheden.
3.16.
De rechtbank ziet in hetgeen [eisers c.s.] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van [A] . Vooropgesteld wordt dat de bezwaren van [eisers c.s.] niet zien op de analyse die [A] heeft gemaakt van de gebreken aan het dak en de oorzaak van die gebreken, maar alleen op het hersteladvies. Als juist is dat het bedrijf dat [eisers c.s.] heeft ingeschakeld om de door [A] geadviseerde herstelwerkzaamheden uit te voeren, op het werk geen garantie wilde geven, dan had [eisers c.s.] [A] daarvan op de hoogte moeten brengen. [A] had dan met dat bedrijf contact kunnen opnemen om een en ander toe te lichten. Omdat [eisers c.s.] dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat het advies tot herstel van [A] een geschikte oplossing is geweest voor de geconstateerde gebreken aan het dak. Het enkele feit dat de tweede deskundige ruim een jaar later adviseert het gehele dak te vervangen kan, mede gelet op de toelichting die [A] heeft gegeven op de door hem gekozen, minder ingrijpende oplossing, niet tot de conclusie leiden dat het advies tot herstel van [A] ondeugdelijk is geweest. [A] heeft op dit punt voldaan aan zijn verplichting als gerechtelijke deskundige, volgens artikel 198 lid 1 Rv.
3.17.
[eisers c.s.] vordert een (voorschot op) schadevergoeding van € 30.000,00 (productie 24), te vermeerderen met verdere schade, op te maken bij staat. De schade bestaat volgens haar in elk geval uit de volgende bestanddelen:
  • de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand in het kader van het tweede deskundigenonderzoek;
  • de gemaakte kosten om [A] te bewegen alsnog deugdelijk te presteren;
  • de extra kosten van het verhelpen van nieuwe lekkages (als [A] zijn werk goed had gedaan had [eisers c.s.] allang herstelwerkzaamheden kunnen uitvoeren);
  • de kosten verzekering tussenpersoon;
  • de aan [A] betaalde vergoeding en de door [eisers c.s.] aan [adviesbureau] betaalde kosten in verband met de gebrekkige rapportage van [A] .
3.18.
De rechtbank overweegt dat de extra kosten van het tweede deskundigenonderzoek het rechtstreeks gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van [A] . Als [A] het onderzoek naar behoren had voltooid, waren die kosten immers niet gemaakt. Ter zitting heeft [eisers c.s.] op vragen van de rechter verklaard dat de kosten van het tweede deskundigenonderzoek € 4.000,00 bedragen. Anders dan [A] ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit bedrag, omdat [A] namelijk zelf € 5.700,00 in rekening heeft gebracht, uitgaande van alleen de dakwerkzaamheden. Omdat blijkens de beschikking van de rechtbank in Assen van 26 september 2018 ook de dakwerkzaamheden opnieuw beoordeeld moesten worden, vanwege de ontstane vertrouwensbreuk tussen [eisers c.s.] en [A] , is het werk van [A] geheel onbruikbaar geworden (productie 21 van [eisers c.s.] ). Het bedrag dat [A] in rekening heeft gebracht, € 5.700,00, is dan ook schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [A] . [A] moet daarom een bedrag van € 5.700,00 aan [eisers c.s.] vergoeden.
3.19.
Verder heeft [eisers c.s.] extra advocaatkosten moeten maken in verband met de benoeming van de tweede deskundige. De rechtbank heeft [eisers c.s.] gevraagd een nieuw verzoekschrift in te dienen, dat met voorrang zou worden behandeld en waarbij niet opnieuw griffierecht in rekening zou worden gebracht (productie 20 van [eisers c.s.] ). Voor het opstellen van het tweede verzoekschrift en het bijwonen van de zitting acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,00 aan advocaatkosten redelijk.
3.20.
De overige door [eisers c.s.] gevorderde advocaatkosten zullen worden afgewezen, omdat die kosten geen of onvoldoende verband houden met het onrechtmatig handelen van [A] . Het is de keuze van [eisers c.s.] geweest om te blijven corresponderen met [A] – waarmee kennelijk duizenden euro’s advocaatkosten waren gemoeid, blijkens de specificatie die [eisers c.s.] als productie 24 heeft overgelegd – en niet, toen het standpunt van [A] haar duidelijk was, te volstaan met een dringend verzoek aan de rechtbank om de deskundige nader te instrueren of zonodig een tweede deskundige te benoemen. Bovendien heeft de toenmalige advocaat van [eisers c.s.] door de wijze waarop hij [A] heeft benaderd het bereiken van een snelle en praktische oplossing door partijen zelf, bepaald niet bevorderd (met name door de brief aan [A] van 21 februari 2018, productie 14 van [eisers c.s.] ). Het vorenstaande betekent dat de overige gemaakte advocaatkosten voor rekening van [eisers c.s.] moeten blijven.
3.21.
De overige gestelde schade, zoals de kosten van [adviesbureau] , de kosten verzekering tussenpersoon en de kosten van herstel van nieuw opgetreden lekkages houden geen verband met het onrechtmatig handelen van [A] . Ter zitting heeft [eisers c.s.] desgevraagd verklaard dat het dak nog steeds niet is hersteld, maar dat het dak is afgedekt met een zeil, als tijdelijke oplossing. Niet valt in te zien welk verwijt [A] daarvan treft. Terecht heeft [A] opgemerkt dat [eisers c.s.] allang maatregelen had kunnen nemen om verdere schade als gevolg van lekkages te voorkomen. Als het advies van [A] haar niet bevalt, betekent dat nog niet dat het advies ondeugdelijk is. Bovendien had [eisers c.s.] haar schade kunnen beperken door tot herstel over te gaan of zonodig noodmaatregelen te treffen (zoals zij nu kennelijk ook heeft gedaan door het dak af te dekken met zeil).
3.22.
[eisers c.s.] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.075,00. [eisers c.s.] heeft voldoende onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt om buiten rechte betaling van haar vordering te verkrijgen. Dit deel van de vordering zal echter worden gematigd tot een bedrag van € 545,00, conform de tarieven volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven redelijk kunnen worden geacht.
3.23.
Geconcludeerd wordt dat [A] een bedrag van in totaal € 7.245,00 aan [eisers c.s.] moet betalen aan schadevergoeding (€ 5.700,00 + € 1.000,00 + € 545,00). Over dat bedrag zal de wettelijke rente van artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 15 maart 2019. De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, omdat het gaat om schadevergoeding op grond van de wet.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden. Voor het overige wordt de vordering jegens [A] afgewezen, waaronder ook de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure. De schade van [eisers c.s.] is in deze procedure al begroot.
3.24.
[verweerders c.s.] heeft gevraagd de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis af te wijzen althans daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eisers c.s.] zekerheid stelt, omdat zij van een toewijzend vonnis zeker in hoger beroep zal gaan.
3.25.
Uitgangspunt van de wet is dat een vonnis op vordering van de eiser uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het feit dat [verweerders c.s.] van plan is hoger beroep in te stellen is geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring de voorwaarde te verbinden dat [eisers c.s.] zekerheid stelt ter hoogte van het bedrag dat bij het vonnis wordt toegewezen, zoals [verweerders c.s.] ook heeft gevraagd.
3.26.
[A] is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eisers c.s.] , tot vandaag begroot op € 1.992,00 griffierecht en € 922,00 aan salaris advocaat (2 punten x het tarief van € 461,00).

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vordering jegens [verweerder sub 1] B.V. af;
4.2.
veroordeelt [eisers c.s.] tot betaling van de proceskosten van [verweerder sub 1] B.V., tot vandaag begroot op nihil;
4.3.
verklaart voor recht dat [verweerder sub 2] B.V. onrechtmatig jegens [eisers c.s.] heeft gehandeld, als gevolg waarvan [eisers c.s.] schade heeft geleden ter hoogte van € 7.245,00;
4.4.
veroordeelt [verweerder sub 2] B.V. om aan [eisers c.s.] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.245,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 15 maart 2019 tot de voldoening;
4.5.
veroordeelt [verweerder sub 2] B.V. tot betaling van de proceskosten van [eisers c.s.] , tot vandaag begroot op € 1.992,00 griffierecht en € 922,00 aan salaris advocaat;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het jegens [verweerder sub 2] B.V. meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.