ECLI:NL:RBMNE:2020:804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
16/204224-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het tezamen en in vereniging opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep en het medeplegen van diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tezamen en in vereniging telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017, samen met anderen, opzettelijk 419 hennepplanten heeft geteeld in een pand te [woonplaats]. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit van Liander N.V. door middel van braak en/of verbreking. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 12 februari 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft zich uit winstbejag schuldig gemaakt aan het telen van hennep op aanzienlijke schaal, wat veiligheidsrisico's met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook de eerdere strafrechtelijke geschiedenis van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen afgewezen, omdat deze niet ter beschikking stonden voor de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/204224-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
feitelijk zonder vaste woon of verblijfplaats,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. De onderhavige strafzaak is ter terechtzitting gelijktijdig behandeld met de tegen verdachte aanhangig gemaakte ontnemingsvordering, bekend onder hetzelfde bovenstaande parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.B. van Faassen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te [woonplaats] , met anderen, in een pand aan de [adres] opzettelijk 419 hennepplanten heeft geteeld en/of aanwezig heeft gehad
Feit 2:
in de periode van 4 mei 2016 tot en met 23 april 2017 te Almere, met anderen stroom heeft gestolen van Liander, door middel van braak en/of verbreking

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. Ter onderbouwing van haar vordering heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Wat de pleegperiode van het onder feit 1 tenlastegelegde telen van hennepplanten is van belang dat op 24 april 2017 in de door verdachte gehuurde en bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij is aangetroffen. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 6 van het procesdossier is gebleken dat er reeds op 14 februari 2017 middels een thermische camera op de [adres] een opvallende warmtebron is gemeten. Op grond van de forfaitaire groei-indicatoren van hennepplanten is de begindatum van het telen van de hennep vastgesteld op 8 februari 2017.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 2 wat de pleegperiode betreft betoogd dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Uit de fotobijlage bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij is gebleken dat zich in de hennepkwekerij Tl-buizen bevonden die in mei 2016 zijn aangeschaft en geïnstalleerd. Daarnaast leiden de vervuilde koolstoffilters en het grote aantal potten tot de conclusie dat de hennepkwekerij al langer in bedrijf was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017 op de [adres] te [woonplaats] opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad. Voor het tezamen en in vereniging telen van hennep noch voor het tezamen en in vereniging wegnemen van stroom door middel is toereikend bewijs, nu de daarvoor nodige nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een of meer anderen niet is komen vast te staan. Het procesdossier geeft wel aanleiding om verdachte te verwijten dat hij aan de ten laste gelegde feiten medeplichtig is geweest, doordat hij zijn woning voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit ter beschikking heeft gesteld, doch die gedragingen worden hem door de officier van justitie niet verweten.
Ten aanzien van feit 2 kan niet bewezen worden dat verdachte wetenschap had van de diefstal van stroom. Het feit dat verdachte woonachtig was in de woning waar de elektriciteitsvoorziening op een gevaarlijke manier was gemanipuleerd als geconstateerd, is daarvoor een contra-indicatie, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in haar proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij onder meer het volgende gerelateerd:
Op 24 april 2017 werd op het adres de [adres] , [woonplaats] – na warmtemetingen op 14 februari 2017, 11 april 2017 en het waarnemen van een geluid van een afzuiging die duidelijk uit de richting van de [adres] kwam – binnengetreden. Op het adres staat de volgende persoon ingeschreven: [verdachte] , geboren op [1979] te [geboorteplaats] . Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was.
Kweekruimte 1 had een totale oppervlakte van 14,42m2. Ik zag een ruimte waarvan de planten kennelijk al geoogst waren. Ik trof de volgende goederen aan: 19 vuilniszakken met gedroogde hennep en potgrond en 147 potten. Kweekruimte 2 bedroeg een oppervlakte van 17,36m2 en was een ruimte waarvan de planten kennelijk al geoogst waren. Ik trof onder andere 248 stekjes en 272 potten met potgrond aan.
Ik stelde op grond van mijn kennis en ervaring vast dat er resten van hennepplanten afkomstig waren. Voorts stelde ik voor een representatieve bemonstering een hoeveelheid hennepresten veilig voor een test. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep. [2]
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door een fraude-inspecteur
bij de netwerkbeheerder Liander. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. [3]
Namens Liander N.V. heeft [aangever] aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit en daarover het volgende vermeld:
De fraudespecialist zag op 24 april 2017 dat rechtstreeks op de aansluitkabel/hoofdkabel een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in ieder geval in de periode van 4 mei 2016 tot 24 april 2017. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel onder meer het volgende gerelateerd:
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
uitgegaan van 2 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de 1e kweekruimte. Op basis van indicatoren wordt er aannemelijk geacht, dat verdachte [verdachte] ten minste twee eerdere oogsten heeft genoten. [5] Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken per oogst, met een tussenpoos van 3 weken voor de opbouw van de tweede oogst. De totale periode van twee oogsten en opbouw van de tweede oogst beslaat 23 weken.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 februari 2020 onder meer het volgende verklaard:
Ik was woonachtig aan de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Het klopt dat ik mijn woning vanaf januari 2017 aan drie anderen beschikbaar heb gesteld voor het telen van hennep. Ik had als enige de sleutel van de woning en ik liet de achterdeur van de woning open op het moment dat de anderen naar binnen wilden. Er waren twee kweekruimtes waarin elk 150 hennepplanten stonden. Ik heb de hennepstekjes water gegeven. Met de opbrengst van de eerste oogst hebben de anderen de apparatuur betaald. Zij hebben mij een handgeschreven bon laten zien van de kosten van de eerste oogst. Ik zou pas gaan verdienen met de tweede oogst. Ik wist dat de voor de hennepteelt nodige elektriciteit werd gestolen door die in mijn woning buiten de meter af te nemen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te Almere schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging telen van de ten laste gelegde hoeveelheid van 419 hennepplanten.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het is bij een bewezenverklaring niet vereist het medeplegen bestaat uit een gezamenlijk uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit. Ook uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan uiteindelijk een nauwe en bewuste samenwerking volgen. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank acht de samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven anderen voldoende nauw en bewust, nu uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een significante rol heeft gehad in het faciliteren en onderhouden van de hennepkwekerij. Daarnaast heeft verdachte niet slechts meer of minder lijdelijk toegestaan dat er in zijn woning door anderen een hennepkwekerij werd aangelegd. Hij heeft met die anderen de mogelijkheid van telen en de voorwaarden waaronder dat zou plaatsvinden vooraf besproken, daartoe die anderen toegelaten in zijn woning en de hennepplanten water gegeven. Die onbekend gebleven anderen hebben aan verdachte tevens rekenschap en verantwoording afgelegd over de kosten van de hennepkwekerij, wat wijst op een min of meer gelijkwaardige positie tussen verdachte en de anderen.
Met betrekking tot de diefstal van elektriciteit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich daaraan vanaf 9 november 2016 tot en met 23 april 2017 tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt. Die stroom is onder hun bereik gebracht door middel van verbreking. Hierbij acht de rechtbank de bewijsmiddelen voor het mededaderschap van het telen van hennep mede redengevend voor het medeplegen van de diefstal van de stroom door middel van verbreking. De rechtbank sluit zich wat de pleegperiode onder feit 2 betreft aan bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1in de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van 419 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2
in de periode van 9 november 2016 tot en met 23 april 2017 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid elektriciteit, dat geheel toebehoorde aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde onder 1 levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Het bewezen verklaarde onder 2 levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in geval van een bewezenverklaring van één of meer feiten, verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het aanzienlijke tijdsverloop in de zaak en te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich uit winstbejag schuldig gemaakt aan het met anderen telen van hennep op aanzienlijke schaal en aan diefstal van de voor dat telen nodige elektriciteit. Het telen van hennep is een misdrijf dat veiligheidsrisico’s met zich brengt, terwijl het gebruik van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid. Aldus handelend heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in softdrugs, hetgeen diverse andere vormen van criminaliteit met zich brengt. Het op illegale wijze onttrekken van elektriciteit voor de hennepkwekerij en het onkundig aanleggen van de elektrische installatie levert bovendien (brand)gevaar op voor de omgeving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 27 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Volgens de in de organisatie van de Rechtspraak door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten geldt voor het eenmalig kweken van hennep als oriëntatiepunt bij het telen van een hoeveelheid van 419 hennepplanten een gevangenisstraf van 1 maand geheel voorwaardelijk en daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren. Gelet op het aanzienlijke en niet aan verdachte toe te rekenen verloop van tijd, gerekend vanaf het moment waarop hij als verdachte is gehoord en de datum van heden waarop vonnis wordt gewezen ziet de rechtbank aanleiding daarvan naar beneden af te wijken. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren aangewezen is. Daarnaast en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op soortgelijke wijze zijn financiële problemen op te lossen, zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Bank G1950397;
- 1 STK Ventilator G1950409;
- 1 STK Koelkast G1950410;
- 1 STK Vloerkleed G1950411;
- 1 STK Luidspreker G1950415;
- 1 STK Heggeschaar G195041;
- 1 STK Luidspreker G1950423;
- 1 STK Mengpaneel G1950428;
- 1 STK Beeldscherm G1950434;
- 1 STK Kleinmeubel G1950436;
- 1 STK Microfoon G1950440;
- 1 STK Mengpaneel G1950448;
- 1 STK Muziekversterker G1950450;
- 4 STK Geluidsapparatuur G1950455;
- 1 STK Muziekversterker G1950460;
- 1 STK Platenspeler G1950463;
- 1 STK Koptelefoon G1950464;
- 1 STK Compactdiscspeler G1950466;
- 1 STK Schroefmachine G1950467;
- 1 STK Luidspreker G1950472;
- 1 STK Mengpaneel G1950476;
- 1 STK Snoer G1950478;
- 1 STK Kar G1950480;
- 1 STK Compactdiscspeler G1950484;
- 1 STK Steekwagen G1950510;
- 1 STK Mengpaneel G1951560.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslagen genomen voorwerpen, zoals hierboven bij 9.1 is vermeld, terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de na te noemen inbeslaggenomen en niet-teruggeven voorwerpen bij wijze van bijkomende straf zal verbeurdverklaren. De rechtbank stelt ten aanzien van die voorwerpen vast dat deze op 24 april 2017 strafrechtelijk in beslag zijn genomen, en dat op 17 oktober 2017 dat beslag is overgegaan in conservatoir beslag, in de zin van artikel 94a Wetboek van Strafvordering. Gelet op wat is bepaald in artikel 353, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, ligt er voor de rechtbank in dezen geen beslissing voor.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 22c, 22d, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van één (1) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 60 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. A.M. Crouwel en H.J Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2020.
Mr. Veldhuisen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2017 tot en met 23 april 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 419 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2016 tot en met 23 april 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 september 2018, genummerd PL0900-2017107526, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 208. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 14 – 16.
3.Pagina 16.
4.Pagina 69 en 70.
5.Pagina 127.