ECLI:NL:RBMNE:2020:800

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van procesbelang in bezwaarfase loondoorbetalingsverplichting en WIA-aanvraag

In deze zaak heeft een werkneemster, eiseres, bezwaar aangetekend tegen een besluit van het UWV waarin een loondoorbetalingsverplichting aan haar voormalige werkgever was opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 5 november 2018, leidde tot uitstel van de behandeling van haar WIA-aanvraag. Eiseres was van mening dat het UWV haar bezwaar ten onrechte ongegrond had verklaard in een beslissing op bezwaar van 14 juni 2019. De rechtbank heeft op 31 januari 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, mr. R.J. Ouderdorp, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV, mr. R. Boonstra. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of er sprake was van procesbelang in de bezwaarfase. De rechtbank concludeerde dat het niet aannemelijk was dat een eerder in behandeling nemen van de WIA-aanvraag feitelijke betekenis voor eiseres zou hebben, omdat dit financieel niet gunstiger zou zijn dan de loondoorbetaling. De rechtbank oordeelde dat de verdere invulling van de re-integratie door de werkgever buiten de reikwijdte van het besluit viel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk en droeg het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden, evenals de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar van 14 juni 2019 en wees partijen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2745
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Procesverloop

In een besluit van 5 november 2018 heeft het UWV een loondoorbetalingsverplichting opgelegd aan [bedrijf] , de voormalige werkgever van eiseres. Op diezelfde datum heeft het UWV dit besluit aan eiseres bekendgemaakt en is meegedeeld dat de behandeling van haar aanvraag voor een WIA-uitkering daarom wordt uitgesteld.
In een beslissing op bezwaar van 14 juni 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 november 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
Het beroep is behandeld op de zitting van 31 januari 2020. Eiseres was daarbij aanwezig, samen met haar gemachtigde mr. R.J. Ouderdorp. Namens het UWV was mr. R. Boonstra aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 14 juni 2019;
- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 november 2018 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank toetst ambtshalve of er sprake is van procesbelang in de beroepsfase. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres procesbelang in beroep, omdat zij heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten in bezwaar.
3. De rechtbank toetst vervolgens ambtshalve of er sprake was van procesbelang in de bezwaarfase. Er is sprake van procesbelang als het resultaat dat eiseres met haar bezwaar nastreefde daadwerkelijk kon worden bereikt en als dat resultaat voor haar ook feitelijke betekenis kon hebben.
4. Het rechtsgevolg van het besluit van 5 november 2018 is dat de voormalige werkgever van eiseres haar loon langer moest doorbetalen. Uit artikel 64, zevende lid, van de Wet WIA volgt dat de behandeling van de WIA-aanvraag dan wordt opgeschort.
5. Eiseres wilde met haar bezwaar bereiken dat haar WIA-aanvraag wel per 5 november 2018 in behandeling zou worden genomen. Als de opgelegde loondoorbetalings-verplichting herroepen wordt, dan heeft dat inderdaad als resultaat dat de WIA-aanvraag van eiseres alsnog per 5 november 2018 in behandeling genomen moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk dat dit voor eiseres ook feitelijke betekenis kon hebben. Een WIA-uitkering zou voor eiseres namelijk financieel niet gunstiger zijn dan loondoorbetaling. Eiseres heeft dit op de zitting ook niet weersproken.
6. Eiseres wilde met haar bezwaar ook voorkomen dat haar werkgever op basis van de medische beoordeling door het UWV inspanningen van haar zou verwachten die tot overbelasting zouden leiden. De verdere invulling van de re-integratie van eiseres door de werkgever gedurende de door de loondoorbetalingsverplichting verlengde WIA-wachttijd valt echter buiten de reikwijdte van het besluit van 5 november 2018. De (verdere) re-integratieverplichtingen en -inspanningen werden immers beheerst door de arbeidsrelatie die tussen eiseres en de werkgever bestond. Eventuele onenigheid daarover zou dan ook als arbeidsconflict aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank was er in bezwaar geen sprake van procesbelang. Het UWV had het bezwaar van eiseres daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 november 2018 niet-ontvankelijk verklaart.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor het vergoeden van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten is geen grondslag, omdat het besluit van 5 november 2018 niet wordt herroepen.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. M.P. Glerum en
mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.