ECLI:NL:RBMNE:2020:798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
8296488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning op een bedrijventerrein door een werknemer na beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en haar voormalige werknemer (hierna: [gedaagde]). [gedaagde] was sinds 1 november 2004 in dienst bij [eiseres] als bedrijfsleider en woonde met zijn gezin in een woning die was gerealiseerd in een magazijnloods op het terrein van [eiseres]. Na een mondelinge opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] per 31 december 2019, heeft [eiseres] gevorderd dat [gedaagde] de woning zou ontruimen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst of dienstwoning bestond, en dat het gebruik van de woning door [gedaagde] als een bruikleenovereenkomst kan worden aangemerkt. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] voldoende tijd moest krijgen om een alternatieve woonruimte te vinden, en heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 1 mei 2020. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, maar met een redelijke termijn voor [gedaagde] om de woning te verlaten. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8296488 UV EXPL 20-19 SV/40160
Kort geding vonnis van 26 februari 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigden: mr. F.C. Borst en mr. D. van Veen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de brieven van de gemachtigde van [gedaagde] van 5 februari 2020 met producties 22 tot en met 34 en de verwijzing naar producties 1 tot en met 21 die in de verzoekschriftprocedure zijn overgelegd
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres] met een vermeerdering van de eis
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Voorafgaand aan de dagvaarding heeft [gedaagde] op 30 december 2019 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend (zaaknr. 8244359 UE VERZ 19-378). Op verzoek van [eiseres] zijn de dagvaarding en het verzoekschrift gelijktijdig mondeling behandeld op 10 februari 2020. Namens [eiseres] is verschenen [A] , dochter van de eigenaar van [eiseres] en werkzaam bij [eiseres] , [B] , boekhouder van [eiseres] , mr. F.C. Borst voor de kort gedingprocedure en mr. de Lange voor de verzoekschriftprocedure. [gedaagde] is verschenen met zijn echtgenote, [C] , en zijn dochter, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken.
1.3.
Aan het einde van de zitting is de datum voor het vonnis bepaald op
24 februari 2020, gelijktijdig met de beschikking op het verzoekschrift. Daarna heeft de griffier partijen telefonisch meegedeeld dat de datum voor vonnis wordt uitgesteld naar heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een familiebedrijf en bestaat onder meer uit vier tuincentra, waaronder een vestiging in [vestigingsplaats] , waar 85 medewerkers werkzaam zijn.
2.2.
[gedaagde] is sinds 1 november 2004 in dienst van [eiseres] als bedrijfsleider. Tot zijn indiensttreding was [gedaagde] mede-eigenaar van tuincentrum [..] , dat na faillissement van de franchisegever is overgenomen door [eiseres] . Bij de overname is overeengekomen dat [gedaagde] bedrijfsleider wordt van de vestiging van het tuincentrum van [eiseres] in [vestigingsplaats] (het tuincentrum).
2.3.
In 2010 is bij het tuincentrum een magazijnloods met een verdiepingsvloer gebouwd. Op de verdiepingsvloer is een woning gerealiseerd (de woning). [gedaagde] woont - in ieder geval vanaf 2014 - met zijn vrouw en dochter in de woning. Partijen hebben hierover geen schriftelijke afspraken gemaakt. [eiseres] vraagt geen huur en [gedaagde] betaalt ook geen gas, water of licht. De echtgenote en dochter van [gedaagde] zijn ook werkzaam bij het tuincentrum.
2.4.
Op 13 mei 2019 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] mondeling opgezegd per 31 december 2019.
2.5.
Op 11 juni 2019 heeft [A] van [eiseres] tijdens een gesprek met [gedaagde] een brief van 6 juni 2019 overhandigd, met het verzoek de brief te ondertekenen. In de brief worden de opzegging bevestigd en een aantal afspraken gemaakt, onder meer over de einddatum van de arbeidsovereenkomst en het opleveren van de woning per datum uit dienst. [gedaagde] heeft de brief niet getekend.
2.6.
[gedaagde] heeft zich daarna ziek gemeld. Vervolgens heeft [gedaagde] aan [eiseres] laten weten dat hij de opzegging wil terugdraaien. [eiseres] heeft [gedaagde] aan zijn opzegging gehouden.
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] in een brief van 3 december 2019 aangezegd de woning uiterlijk 31 december 2019 leeg op te leveren. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om het Appartement, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en ontruimd te houden en ter algehele beschikking van [eiseres] te stellen en voorts alle bij hem en de zijnen in het bezit zijnde sleutels in te leveren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 35.000,00;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het te dezen wijzen vonnis indien en voor zover [gedaagde] deze kosten niet voordien heeft voldaan.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat het gebruik van de woning heeft plaatsgevonden om niet. Er is geen sprake van een huurovereenkomst of een dienstwoning op basis van de arbeidsverhouding. Voor zover wordt aangenomen dat een bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen, heeft [eiseres] deze rechtsgeldig opgezegd tegen 31 december 2019.
3.3.
[gedaagde] verzet zich niet tegen beëindiging van het gebruik van de woning, maar stelt dat de door [eiseres] gestelde termijn voor het verlaten van de woning te kort is. Er moet een redelijke termijn worden gegund om alternatieve woonruimte te krijgen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Om een vordering in kort geding te kunnen toewijzen moet sprake zijn van een spoedeisend belang. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van de woning. De arbeidsrelatie tussen partijen eindigt op korte termijn. Het is niet wenselijk dat [gedaagde] toegang tot de woning houdt, omdat dit ook toegang tot het tuincentrum impliceert.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering van [eiseres] moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat eenzelfde vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
Bruikleenovereenkomst?
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat het gebruik van de woning op het tuincentrum niet is gebaseerd op een huurovereenkomst en dat ook geen sprake is van een dienstwoning. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het aannemelijk dat in een bodemprocedure het gebruik van de woning door [gedaagde] , zonder tegenprestatie, wordt aangemerkt als een bruikleenovereenkomst.
Datum ontruiming
4.4.
De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van [eiseres] dat de bruikleenovereenkomst is geëindigd door opzegging in de brief van 6 juni 2019 per
31 december 2019. [eiseres] heeft in deze brief zelf de koppeling gemaakt tussen het opleveren van de woning met het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] mag van die samenhang uitgaan. Uit de beschikking in de verzoekschriftprocedure die gelijktijdig met het onderhavige vonnis is gegeven, volgt dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en nog enige tijd voortduurt.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak is een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar, maar kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een redelijke, aan de omstandigheden aangepaste, opzegtermijn in acht moet worden genomen.
Gelet op de sterke samenhang met de arbeidsovereenkomst ligt het voor de hand dat de bruikleenovereenkomst ook op 1 mei 2020, gelijk met de arbeidsovereenkomst, eindigt.
4.6.
[eiseres] heeft voor haar vordering tot spoedige ontruiming met name gesteld dat [gedaagde] [eiseres] en haar medewerkers meerdere keren heeft bedreigd en de situatie onhoudbaar is. De kantonrechter is echter, mede gelet op de toelichting van [gedaagde] ter zitting, niet gebleken dat [gedaagde] zodanig ernstige bedreigingen in de richting van [eiseres] en haar medewerkers heeft geuit, dat een onmiddellijke ontruiming van de woning noodzakelijk is. De kantonrechter acht het voorstelbaar, gelet op de ontstane juridische discussie tussen partijen, dat het voor beide partijen minder gewenst is om regelmatig met elkaar geconfronteerd te worden. [gedaagde] heeft ter zitting gezegd dat hij zich daarvan bewust is en dat hij bereid is voor de resterende termijn in de woning hierover afspraken te maken met [eiseres] . [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat zij de woning nodig heeft voor eigen gebruik als opslagruimte. Nu [eiseres] deze stelling niet heeft onderbouwd, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. In elk geval is niet duidelijk gemaakt dat die opslagruimte op een zo korte termijn noodzakelijk wordt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij snelle ontruiming van de woning, geruime tijd voor het eindigen van de nog voortdurende arbeidsovereenkomst.
4.7.
Verder is gebleken dat [gedaagde] en zijn gezin, nadat zij jarenlang in de woonruimte hebben verbleven, nog geen zicht hebben op vervangende woonruimte. [gedaagde] heeft daarom belang bij extra tijd om zich voor te bereiden op een nieuwe woonsituatie.
4.8.
Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter ontruiming binnen een termijn van twee maanden, uiterlijk op 1 mei 2020, redelijk. Met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de bruikleenovereenkomst in een bodemprocedure (voor zover nodig) zal worden ontbonden en [gedaagde] veroordeeld zal worden de woning te ontruimen. Gelet daarop is het gerechtvaardigd [gedaagde] in dit kort geding te veroordelen om de woning te ontruimen. Ook als [gedaagde] zijn verzoekschrift in de verzoekschriftprocedure binnen de gestelde termijn intrekt, blijft de verplichting voor [gedaagde] om de woning uiterlijk op 1 mei 2020 te ontruimen, bestaan. [gedaagde] heeft zich immers ter zitting bereid verklaard de woning binnen een redelijke termijn te verlaten en aangegeven dat de beslissing van [eiseres] om het kosteloze gebruik van de woning te beëindigen en haar verzoek om de woning te ontruimen, gerechtvaardigd zijn. De vordering tot ontruiming van de woning zal daarom worden toegewezen, waarbij de uiterlijke datum voor ontruiming wordt gesteld op 1 mei 2020.
Dwangsom
4.9.
Gelet op het feit dat [eiseres] met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming al een titel heeft om zelf, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan, dient zij te onderbouwen op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is. [eiseres] heeft gesteld dat met het opleggen van een dwangsom voorkomen kan worden dat ontruiming door de deurwaarder hoeft plaats te vinden, wat op het terrein van [eiseres] voor een gênante situatie zou kunnen zorgen. De kantonrechter ziet geen noodzaak voor het opleggen van een dwangsom omdat [gedaagde] zich bereid heeft verklaard de woning vrijwillig te verlaten en [eiseres] door de langere ontruimingstermijn voldoende gelegenheid heeft de feitelijke ontruiming aan te zeggen. Beide partijen zullen zich op een ontruiming per 1 mei 2020 kunnen voorbereiden.
Proceskosten
4.10.
Omdat partijen over en weer deels in het gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren als hierna weer te geven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning in de magazijnloods op het adres [adres] te [woonplaats] met al de zijnen en het zijne uiterlijk op 1 mei 2020 te ontruimen en ontruimd te houden en met overgifte van de van de bij hem en de zijnen in het bezit zijnde sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.