In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en haar voormalige werknemer (hierna: [gedaagde]). [gedaagde] was sinds 1 november 2004 in dienst bij [eiseres] als bedrijfsleider en woonde met zijn gezin in een woning die was gerealiseerd in een magazijnloods op het terrein van [eiseres]. Na een mondelinge opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] per 31 december 2019, heeft [eiseres] gevorderd dat [gedaagde] de woning zou ontruimen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst of dienstwoning bestond, en dat het gebruik van de woning door [gedaagde] als een bruikleenovereenkomst kan worden aangemerkt. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] voldoende tijd moest krijgen om een alternatieve woonruimte te vinden, en heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 1 mei 2020. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, maar met een redelijke termijn voor [gedaagde] om de woning te verlaten. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.