ECLI:NL:RBMNE:2020:791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
16-121653-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens diefstal, heling en overtredingen van de Opiumwet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2020, staat een minderjarige verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder diefstal van scooters en een fiets, heling van gestolen goederen, en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en de verdediging door raadsman mr. R.P.A. Kint. De tenlastelegging omvat onder andere diefstal van een scooter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heling van een kentekenplaat en een scooter, en het voorhanden hebben van harddrugs en wapens. Tijdens de zitting op 18 februari 2020 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar de rechtbank heeft vrijspraak uitgesproken voor enkele feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en het voorhanden hebben van drugs en wapens. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de achtergrond van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en er zijn zorgen over zijn recidive. De rechtbank heeft besloten om een jeugddetentie op te leggen van 125 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding. Daarnaast is een werkstraf van 50 uren opgelegd. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens onvoldoende bewijs van direct verband met de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/121653-19, 16/113068-19, 16/652604-18 (tul), 16/075198-17 (tul), 16/212862-17 (tul) en 16/203421-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/121653-19:
1.
in de periode van 1 april 2019 tot en met 19 mei 2019 te Almere een scooter met kenteken [kenteken 1] van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
2. primair
op 19 mei 2019 te Almere een scooter met kenteken [kenteken 2] van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
2. subsidiair
op 19 mei 2019 te Almere een scooter met kenteken [kenteken 2] heeft geheeld;
3.
op 19 mei 2019 te Almere, samen met een ander, een kentekenplaat ( [kenteken 3] ) heeft geheeld;
4.
in de periode van 2 december 2019 tot en met 19 december 2019 te Almere samen met een ander een grote hoeveelheid bouwgereedschappen en bijbehorende accessoires heeft geheeld;
5.
op 19 december 2019 te Almere samen met een ander opzettelijk 2,12 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
6.
op 19 december 2019 te Almere samen met een ander 48 XTC pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad;
7.
op 19 december 2019 te Almere samen met een ander een airsoftwapen en een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 16/113068-19:
1. hierna: feit 8)
op 10 mei 2019 te Almere een fiets (merk Cube) van een onbekend gebleven persoon heeft gestolen;
2. ( hierna: feit 9)
op 10 mei 2019 te Almere op of aan het [.] inbrekerswerktuigen heeft vervoerd en/of bij zich heeft gehad.
Parketnummer 16/203421-19 (hierna: feit 10):
op 4 mei 2019 te Almere, samen met een of meer anderen, een scooter/snorfiets heeft geheeld.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/113068-19 en 16/203421-19 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 8 en 9 en feit 10.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair ten laste gelegde en partiële vrijspraak van het onder 5, 6 en 7 ten laste gelegde medeplegen. Zij acht voor het overige alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van een scooter, de onder 3 ten laste gelegde heling van een kentekenplaat en van de onder 10 ten laste gelegde heling van een scooter. Voor feit 3 geldt dat verdachte niets wist van deze kentekenplaat en voor feit 10 is aangevoerd dat de door verdachte gepleegde handelingen niet als medeplegen zijn te kwalificeren. Met betrekking tot de feiten 3, 4 en 10 heeft de raadsman zich, al dan niet subsidiair, op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor het medeplegen. Voor de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 2 primair (diefstal scooter) en feit 3 (heling kentekenplaat)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, nu het bewijs voor die feiten ontbreekt. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken. Voor feit 3 overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de kentekenplaat met ducttape aan de scooter vast zat, niet kan leiden tot een bewezenverklaring. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte hiervan af wist. Hij heeft verklaard dat het voornamelijk de medeverdachte was die op die scooter reed en dit wordt door de inhoud van het dossier niet dan wel onvoldoende weersproken.
Partiële vrijspraak voor de feiten 5, 6 en 7
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten samen met een ander heeft gepleegd, zodat hij van het onder die feiten ten laste gelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen voor de feiten 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8 en 9
De feiten 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van alle bovengenoemde feiten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 februari 2020.
Ten aanzien van feit 1 (diefstal scooter):
- een afschrift van een aangifte van 1 mei 2019, genummerd PL0900-2019127079, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , houdende de verklaring van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina’s 19 en 20.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair (heling scooter):
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 mei 2019, genummerd PL0900-2019146486-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [slachtoffer 2] , doorgenummerde pagina’s 13 en 14.
Ten aanzien van feit 4 (heling bouwgereedschap):
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 december 2019, genummerd PL0900-2019368397-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [A] namens [bedrijfsnaam 1] BV, doorgenummerde pagina’s 8 tot en met 9;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 20 januari 2020, genummerd PL0900-2020021214-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [B] , doorgenummerde pagina’s 265 tot en met 266;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2019, genummerd PL0900-2019368397-4, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, inclusief bijlage, doorgenummerde pagina’s 14 en 15;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 december 2019, genummerd PL0900-2019364132-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [C] , doorgenummerde pagina’s 146 tot en met 147 en de daarbij gevoegde Bijlage goederen op pagina 149;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, genummerd PL0900-2019379887-19, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina 144;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2019, genummerd PL0900-2019379887-42, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina 145;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2020, genummerd PL0900-201937988788, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina’s 259 tot en met 262 en de kennisgevingen van inbeslagneming waarnaar in dit proces-verbaal wordt verwezen op de pagina’s 131 tot en met 134, 135 tot en met 137, 385 tot en met 387, 389, 392;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2019368397, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina’s 227 en 228;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2019, genummerd PL0900-2019379887-2, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina 17.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 (verdovende middelen):
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2020, genummerd PL0900-2019379887-88, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina 259 en de kennisgevingen van inbeslagneming waarnaar in dit proces-verbaal wordt verwezen op de pagina’s 367, 368, 369 en 370;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 24 december 2019, genummerd PL0900-2019379887-74, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisanten, doorgenummerde pagina’s 267 tot en met 274.
Ten aanzien van feit 7 (wapens):
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning van 25 december 2019, genummerd PL0900-2019379887-8, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, doorgenummerde pagina’s 289 tot en met 290, en de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 363;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2020, genummerd PL0900-2019379887-97, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant, ongenummerd (los bijgevoegd), blad 1 tot en met 3.
Ten aanzien van de feiten 8 (diefstal fiets) en 9 (inbrekerswerktuigen)
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2019, genummerd PL0900-2019136299-4, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisanten, doorgenummerde pagina’s 27 tot en met 28.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen voor feit 10 (heling scooter) [1]
[D] heeft verklaard dat zij op 22 april 2019 haar scooter had geparkeerd in de fietsenstalling aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam] en dat deze was weggenomen toen zij op 27 april 2019 in de fietsenstalling kwam. [2]
Op 4 mei 2019 zagen verbalisanten op het [straatnaam 2] in [plaatsnaam] voornoemde scooter rijden. De scooter werd bestuurd door [E] en achterop zat [F] . Verbalisanten zagen dat er geen contactsleutel in het contactslot zat en dat het slot van de buddyseat kapot gemaakt was waardoor deze met een schroevendraaier kon worden geopend. [3]
[E] heeft verklaard dat hij de scooter van [verdachte] heeft geleend. Het viel hem op dat het contactslot eruit was en dat hij de scooter met een schroevendraaier aan en uit moest zetten. Toen [voornaam van verdachte] de schroevendraaier aan hem gaf, wist hij wel dat de scooter gestolen was. [voornaam van verdachte] had een conflict met [G] en [voornaam van verdachte] heeft gezegd dat hij wel wat had. Daarop zijn ze naar de scooter gelopen. [voornaam van verdachte] zei dat hij hem wel mocht lenen. [4]
[F] heeft verklaard dat de scooter niet van haar en haar vriend [voornaam van E] is maar van een vriend, namelijk [voornaam van verdachte] . [voornaam van verdachte] had gezegd dat het zijn scooter was en dat zij die mochten lenen. [voornaam van E] startte de scooter met een schroevendraaier en ook de buddyseat moest met een schroevendraaier worden geopend. [5]
Bewijsoverweging voor feit 10
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de scooter gestolen was, maar dat hij deze zelf nooit voorhanden heeft gehad en dat hij ook niet tegen [E] en [F] gezegd heeft dat het zijn scooter was. Hij heeft enkel [E] en [F] getipt over de scooter met de bedoeling om degene die deze scooter voorhanden had een loer te draaien, omdat hij met deze persoon ruzie had.
De rechtbank oordeelt dat de door [E] en [F] afgelegde verklaringen specifiek en gedetailleerd zijn en dat verdachte voor het eerst op de terechtzitting voornoemde verklaring heeft afgelegd. Dat het is gegaan zoals verdachte heeft verklaard is dan ook niet aannemelijk, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte deze gestolen scooter voorhanden heeft gehad.
De feitelijke handelingen wat betreft de samenwerking duiden op meer dan het enkel verschaffen van gelegenheid. Verdachte heeft aan [E] een schroevendraaier gegeven zodat de scooter gestart kon worden en [E] wist toen dat de scooter van diefstal afkomstig was. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking wat betreft het voorhanden hebben van een gestolen scooter.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 10 ten laste gelegde medeplegen van heling wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode 1 april 2019 tot en met 19 mei 2019 te Almere een scooter met kenteken [kenteken 1] , toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
2. subsidiair
op 19 mei 2019 te Almere, een goed te weten scooter (kenteken [kenteken 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
in de periode van 2 december 2019 tot en met 19 december 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen goederen, te weten een grote hoeveelheid (bouw)gereedschappen en bijbehorende accessoires
- een boormachine (KVI 2019379887-39, volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een acculader (KVI 2019379887-39, volgnr. 2 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een accu (KVI 2019379887-39, volgnr. 3 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een slijpmachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 4 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een slijpmachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 5 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een stofzuiger (KVI 2019379887-39 volgnr. 6 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een koffer voor gereedschap Milwaukee (KVI 2019379887-39 volgnr. 7 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een vlechtdraadmachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 8 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- vlechtdraad ( KVI 2019379887-39 volgnr. 9 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een boormachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 10 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een acculader (KVI 2019379887-20 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een zaagmachine (KVI 2019379887-21 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en
- een schroefmachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 1] )) en
- een schroefmachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 2 ( [bedrijfsnaam 1] ) en
- een boormachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 3 ( [bedrijfsnaam 1] ) en
- een multitool (KVI 2019379887-75 volgnr. 4 ( [bedrijfsnaam 1] )) en
- een acculader (KVI 2019379887-75 volgnr. 5 ( [bedrijfsnaam 1] )) en
- meetapparatuur (KVI 2019379887-75 volgnr. 6 ( [bedrijfsnaam 1] )) en
- een zaagmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 1 ( [C] )) en
- een slijpmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 2 ( [C] )) en
- een slijpmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 3 ( [C] )) en
- een freesmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 4 ( [C] )) en
- een slijpmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 5 ( [C] ))
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;
5.
op 19 december 2019 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,12 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
op 19 december 2019 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad 48 (XTC) pillen bevattende 3,4-methyleendioxymethamfethamine (MDMA), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
op 19 december 2019 te Almere wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, zijnde voorwerpen vermeld op lijst a van de bij de Regeling wapens en munitie behorende bijlage I, te weten een door de Minister van Justitie
aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk:
- een airsoftwapen, merk G&G Armament, model CM16, kaliber 6mm BB, voorzien van het wapennummer [wapennummeraanduiding 1] en
- een gasdrukpistool, merk Walther, model PPQ, kaliber 6mm BB, voorzien van het wapennummer [wapennummeraanduiding 2] ,
voorhanden heeft gehad.
8.
op 10 mei 2019 te Almere een fiets (merk Cube), dat toebehoorde aan een onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
op 10 mei 2019 te Almere op een openbare plaats, op of aan het [.] , inbrekerswerktuigen, te weten een hamer, een slijptol, een schroevendraaier en een hoeveelheid handschoenen heeft vervoerd en bij zich heeft gehad.
10.
op 4 mei 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een scooter/snorfiets voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feiten 1en 8:
telkens, diefstal.
Feit 2 subsidiair:
opzetheling.
Feiten 4 en 10:
telkens medeplegen van opzetheling.
Feiten 5 en 6:
telkens, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 7:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Feit 9:
overtreding van het bepaalde in artikel 2:46 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Almere 2011.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van honderd dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met uitzondering van het contactverbod, en daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van honderd uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte reeds 23 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat in een andere zaak de opgelegde taakstraf is omgezet in vervangende jeugddetentie van 33 dagen, waarmee een duidelijk signaal is afgegeven. De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf moet worden opgelegd dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en heeft bepleit dat de hoogte van de gevorderde voorwaardelijke straf en het aantal uren taakstraf te fors is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf vermogensdelicten, namelijk diefstal van een scooter en een fiets en heling van twee scooters en van een enorme hoeveelheid bouwgereedschap, waarbij twee feiten samen met een ander of anderen zijn gepleegd. Daarnaast heeft hij, in strijd met de APV van de gemeente Almere, inbrekerswerktuigen bij zich gehad. Verdachte heeft met deze feiten veel schade en overlast veroorzaakt en ook laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij is aan deze kwalijke gevolgen volledig voorbij gegaan en heeft kennelijk alleen aandacht gehad voor de voordelen die dit voor hem zelf zou opleveren.
Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid harddrugs – cocaïne en XTC – aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft, met het voorhanden hebben van de drugs, hieraan bijgedragen.
Ten slotte heeft verdachte in zijn slaapkamer twee wapens voorhanden gehad, namelijk een airsoftwapen een gasdrukpistool. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 januari 2020 betreffende verdachte, dat elf pagina’s beslaat. Daaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en voor het voorhanden hebben van wapens. Gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte vindt de rechtbank dit erg zorgelijk.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 februari 2020. Vanaf 2015 komt verdachte frequent met politie en justitie in aanraking en de Raad vraagt zich af of het strafrechtelijk proces indruk op hem maakt. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog omdat verdachte steeds in zijn oude gedrag blijft terugvallen, ondanks alle hulpverlening die hij heeft gehad. Er zijn zorgen over de omgang met antisociale jongeren en het ontbreken van begrenzing vanuit de thuissituatie, over zijn schoolgang en zijn vrijetijdskeuze. De huidige behandeling vanuit de [organisatie 1] loopt goed en moet doorgang vinden. Detentie zal deze behandeling doorkruisen. De Raad adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden: 1) de maatregel Toezicht en Begeleiding waarvan zes maanden in het kader van ITB Harde Kern, 2) behandeling bij de [organisatie 1] , 3) meewerken aan een dagbestedingstraject zoals [organisatie 2] of een vergelijkbaar traject en 4) een contactverbod met medeverdachten. Daarnaast wordt geadviseerd een werkstraf op te leggen, zodat verdachte ondervindt dat het delictgedrag onaanvaardbaar is.
Uit het rapport van [organisatie 3] , opgesteld door [H] , van 14 februari 2020 volgt dat ook [organisatie 3] het recidiverisico als hoog inschat. Er zijn op vrijwel alle domeinen – gezin, school, werk, attitude, agressie, vrije tijd, relaties – flinke risicofactoren. Verdachte heeft al vaak aangegeven dat hij zijn leven wil gaan beteren, maar wist dit steeds niet waar te maken. Hij is een jongen met een grote spanningsbehoefte, is zelfbepalend en lijkt zijn delictgedrag te bagatelliseren. Ook volgt verdachte vanaf zijn dertiende nauwelijks onderwijs en kan hij zich moeilijk conformeren aan de geldende regels en structuren. [organisatie 3] adviseert aan verdachte een flinke onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie bij wijze van stok achter de deur. De onderbouwing hiervoor is dat verdachte op dit moment goed meewerkt aan het begeleidingstraject ITB Harde Kern en aan de behandeling bij de [organisatie 1] . Ook is hij net weer gestart bij [organisatie 2] . Een onvoorwaardelijke jeugddetentie vindt [organisatie 3] daarom niet passend.
De deskundige [H] , reclasseringsmedewerker bij [organisatie 3] , heeft ter terechtzitting van 18 februari 2020 in aanvulling hierop verklaard dat het begeleidingstraject ITB Harde Kern moet worden voortgezet. Verdachte werkt goed mee, komt op tijd op zijn afspraken, geeft openheid van zaken en heeft bij [organisatie 2] – vanwaar verdachte eerder was weggestuurd na een aanvaring – pittige gesprekken gehad waarbij hij door het stof is gegaan. Verdachte is een impulsieve jongen en de kans op recidive is hoog, maar de deskundige ziet in voornoemde omstandigheden toch veranderingen ten goede bij verdachte.
De straf
De rechtbank overweegt dat het feit dat verdachte in de afgelopen jaren veel met politie en justitie in aanraking is geweest en al veel kansen heeft gehad om zijn criminele gedrag te stoppen maar dit desondanks niet heeft gedaan, pleit voor een strafrechtelijke afdoening waarbij vergelding in de vorm van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voorop staat. Aan de andere kant ziet de rechtbank ontwikkelingen bij verdachte die, gelet op zijn geschiedenis van gepleegde delicten en tevergeefs ingezette hulpverlening, weliswaar pril maar positief zijn en wil zij niet dat dit wordt doorkruist en tenietgedaan door een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur dan het voorarrest.
De rechtbank zal, alles afwegende, verdachte daarom nog een kans geven door hem, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, namelijk van 23 dagen, een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf op te leggen. Daarmee krijgt verdachte een allerlaatste kans om te kiezen voor een leven buiten de criminaliteit en daarbij de hulp aan te grijpen die hem in dat kader geboden wordt. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de reeds ondergane en de nog uit te zitten jeugddetentie indruk op verdachte heeft gemaakt dan wel zal maken, en een flinke stok achter de deur van belang is om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen, zal een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd van langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, namelijk van 102 dagen. Dit is verdisconteerd in de hoogte van op te leggen werkstraf, die de rechtbank bepaalt op vijftig uren.
Omdat de rechtbank het belang inziet van structuur en een strak kader voor verdachte en van voortzetting van de behandeling bij de [organisatie 1] , zal zij de volgende voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel: 1) de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan de eerste zes maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB Harde Kern, 2) een behandelverplichting bij de [organisatie 1] en 3) het meewerken aan een dagbestedingstraject zoals [organisatie 2] of een vergelijkbaar traject.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 200,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat geen sprake is van rechtstreekse schade.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie en daar, subsidiair, nog aan toegevoegd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de bij parketnummer 16/652604-18 opgelegde jeugddetentie van veertien dagen om te zetten in een taakstraf van 28 uren en de vorderingen met parketnummers 16/075198-17 (taakstraf zestig uren) en 16/212862-17 (jeugddetentie één week) toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering met parketnummer 16/075198-17 (taakstraf zestig uren) af te wijzen en de vorderingen met parketnummers 16/212862-17 (jeugddetentie één week) en 16/652604-18 (jeugddetentie veertien dagen) primair af te wijzen en subsidiair om te zetten in een taakstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering met parketnummer 16/652604-18
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2018 (parketnummer 16/652604-18) is verdachte een jeugddetentie van veertien dagen opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de vordering worden toegewezen, maar in plaats van een jeugddetentie zal de rechtbank een taakstraf van 28 uren gelasten.
Vordering met parketnummer 16/075198-17
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2017 (parketnummer 16/075198-17) is verdachte een taakstraf van zestig uren opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De proeftijd van deze voorwaardelijke straf is bij beslissing van de kinderrechter in deze rechtbank van 8 november 2018 al een keer verlengd. Om deze redenen zal de vordering worden toegewezen.
Vordering met parketnummer 16/212862-17
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 januari 2018 (parketnummer 16/212862-17) is verdachte een jeugddetentie van één week opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De proeftijd van deze voorwaardelijke straf is eveneens bij beslissing van de kinderrechter van 8 november 2018 verlengd, zodat verdachte al een extra kans heeft gekregen. Nu de vordering wederom aan de orde is vindt de rechtbank het niet passend om verdachte nóg een kans te geven en de jeugddetentie om te zetten in een taakstraf. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
  • 2.46 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Almere 2011;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 125 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
102 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan de eerste zes maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB Harde Kern, zal melden bij [organisatie 3] [...] , op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal (blijven) stellen van de [organisatie 1] of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij zal meewerken aan een dagbestedingstraject zoals [organisatie 2] of een vergelijkbaar traject;
- waarbij [organisatie 3] [...] opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 50 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652604-18

- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 8 november 2018 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf toe;
- gelast in plaats van de vrijheidsstraf het verrichten van een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 28 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 14 dagen jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/075198-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 6 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/212862-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 25 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke
jeugddetentie voor de duur van één week;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. A.M. Crouwel en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/12153-19:
1
hij in of omstreeks de periode 1 april 2019 tot en met 19 mei 2019 te Almere een scooter (met kenteken [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Almere een scooter (kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Almere, een goed te weten scooter (kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten kentekenplaat (kenteken [kenteken 3] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2019 tot en met 19 december 2019 te Almere, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (een) goed(eren), te weten een grote hoeveelheid (bouw)gereedschappen en/of bijbehorende
accesoires, in elk geval
- een boormachine (KVI 2019379887-39, volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een acculader (KVI 2019379887-39, volgnr. 2 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een accu (KVI 2019379887-39, volgnr. 3 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een slijpmachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 4 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een slijpmachjine (KVI 2019379887-39 volgnr. 5 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een stofzuiger (KVI 2019379887-39 volgnr. 6 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een koffer voor gereedschap Milwaukee (KVI 2019379887-39 volgnr. 7 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een vlechtdraadmachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 8 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- vlechtdraad ( KVI 2019379887-39 volgnr. 9 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een boormachine (KVI 2019379887-39 volgnr. 10 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een acculader (KVI 2019379887-20 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een zaagmachine (KVI 2019379887-21 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 2] )) en/of
- een schroefmachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 1 ( [bedrijfsnaam 1] )) en/of
- een schroefmachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 2 ( [bedrijfsnaam 1] ) en/of
- een boormachine (KVI 2019379887-75 volgnr. 3 ( [bedrijfsnaam 1] ) en/of
- een multitool (KVI 2019379887-75 volgnr. 4 ( [bedrijfsnaam 1] )) en/of
- een acculader (KVI 2019379887-75 volgnr. 5 ( [bedrijfsnaam 1] )) en/of
- meetapparatuur (KVI 2019379887-75 volgnr. 6 ( [bedrijfsnaam 1] )) en/of
- een zaagmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 1 ( [C] )) en/of
- een slijpmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 2 ( [C] )) en/of
- een slijpmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 3 ( [C] )) en/of
- een freesmachine (KVI 2019379887-42 volgnr. 4 ( [C] )) en/of
- een slijpmchine (KVI 2019379887-42 volgnr. 5 ( [C] ))
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze/dit goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).
5
hij op of omstreeks 19 december 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met (een)ander(en), althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,12 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
6
hij op of omstreeks 19 december 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48 (XTC) pillen bevattende 3,4-methyleendioxymethamfethamine (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet.
7
Hij op of omstreeks 19 december 2019 te Almere tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2,eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a van de bij de Regeling wapens en munitie behorende bijlage I, te weten een door de Minister van Justitie
aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk:
- een airsoftwapen, merk G&G Armament, model CM16, kaliber 6mm BB, voorzien van het wapennummer [wapennummeraanduiding 1] en/of
- een gasdrukpistool, fabrieksnaam Umarex, merk Walther, model PPQ,kaliber 6mm BB, voorzien van het wapennummer [wapennummeraanduiding 2] voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 16/113068-19
1
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Almere een fiets (merk Cube), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan een onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Almere op een openbare plaats, op of aan het [.] , inbrekerswerktuigen, te weten een hamer, een slijptol, een schroevendraaier en/of een hoeveelheid handschoenen heeft vervoerd en/of bij zich heeft gehad.
Parketnummer 16/203421-19
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een scooter/snorfiets heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 mei 2019, genummerd PL0900-2019130979, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 13.
4.Pagina 49 en 50.
5.Pagina 33 en 34.