ECLI:NL:RBMNE:2020:784

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
16.265619.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een ontploffing met zwaar vuurwerk en bedreiging van bewoners

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 21-jarige man uit Bunschoten-Spakenburg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De man was schuldig bevonden aan het veroorzaken van een ontploffing door een zwaar stuk vuurwerk aan de voordeur van een woning te hangen en dit aan te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de bewoners, die door de ontploffing niet alleen materiële schade leden, maar ook psychisch zwaar getroffen werden. De rechtbank heeft de impact van de ontploffing op de slachtoffers en de buurt benadrukt, waarbij de slachtoffers zich in hun eigen woning niet veilig konden voelen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor [slachtoffer 2] is vastgesteld op € 3.016,56 en voor [slachtoffer 1] op € 948,90. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor psychische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.265619.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan de IJssel.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden. Dit betekent dat dit vonnis op tegenspraak wordt gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van hetgeen zij in hun schriftelijke slachtofferverklaringen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 6 november 2019 te [woonplaats] samen met (een) ander(en) opzettelijke een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zwaar) stuk vuurwerk aan de voordeur van de woning aan de [adres] te hangen en aan te steken. Hierdoor is een ontploffing teweeggebracht en is onder meer gevaar voor die woning en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor personen ontstaan;
feit 2:
op 6 november 2019 te [woonplaats] samen met (een) ander(en) [slachtoffer 1] en/of zijn huisgenoten heeft bedreigd door een (zwaar) stuk vuurwerk aan diens voordeur te hangen en aan te steken waardoor een ontploffing teweeg is gebracht.

3.VOORVRAGEN

Aan alle in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dit moet altijd door de rechtbank worden vastgesteld. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing mag en zal nemen in de zaak tegen verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op onder meer de geheel bekennende verklaring van verdachte, op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de aangifte van [slachtoffer 1] ; [2]
- de verklaring van getuige [getuige] ; [3]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant] (forensisch onderzoek); [4]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de genoemde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder in rubriek 5 bewezen is verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging
met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een
zwaar stuk vuurwerk, aan de voordeur van een woning gelegen aan
de [adres] te bevestigen en dit stuk vuurwerk, middels open
vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk explodeerde,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en de inboedel en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een)
perso(o)n(en) die zich bevonden in die woning en op straat,
te duchten was.
2.
op 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging
met een ander, [slachtoffer 1] en zijn huisgenoten heeft bedreigd met
zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader
opzettelijk dreigend een zwaar stuk vuurwerk, aan de voordeur van de
woning van die [slachtoffer 1] gehangen en dit vuurwerk aangestoken, ten gevolge
waarvan dit stuk vuurwerk is geëxplodeerd, waardoor de voordeur fors is beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1 en 2 bewezen verklaardelevert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
en
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met – kort gezegd- de volgende (bijzondere) voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering;
 het meewerken aan diagnostiek en het vervolgens meewerken aan een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling in verband met psychische problematiek of op het gebied van middelengebruik;
 meewerken aan schuldhulpverlening;
 een contactverbod met de slachtoffers.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bereid is zich aan de gevorderde bijzondere voorwaarden te houden en dat het goed is om deze aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing. Deze ontploffing is ontstaan doordat een zwaar stuk vuurwerk aan een voordeur van een woning is gehangen en dit vervolgens is aangestoken. Door die ontploffing was niet alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning. Verdachte en zijn mededader hebben tevens met hun handelen de bewoners van die woning bedreigd.
De ontploffing en het feit dat een dergelijk explosief bewust aan de voordeur is gehangen heeft een enorme impact gehad op de psychische gesteldheid van de bewoners. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van hun vorderingen tot schadevergoeding en uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. De slachtoffers hadden zich in hun eigen woning bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft die geborgenheid op grove wijze geschonden.
Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van dergelijke omvang, waarbij onder meer de ruit uit de voordeur werd geblazen en het glas tot 16 meter is weggeslingerd, ook de nodige schrik in de buurt teweeg heeft gebracht.
Uit het dossier en verdachtes afgelegde verklaring blijkt dat verdachtes mededader al enige tijd wrok koesterde tegen een van de slachtoffers in die woning, namelijk [slachtoffer 1] . Deze wrok komt voort uit een verbroken relatie tussen de dochter van [slachtoffer 1] en verdachtes mededader. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring op verzoek van deze mededader het explosief aan de voordeur gehangen en aangestoken. In ruil voor deze daad zou verdachte van zijn mededader geld ontvangen, hetgeen hij goed kon gebruiken in verband met opgelopen schulden. Verdachte heeft voorafgaand en tijdens zijn laffe daad niet aan de gevolgen van zijn handelen gedacht en deze geheel voor lief genomen. Dat verdachte enkel oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijk gewin is zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 27 januari 2020 is gebleken dat verdachte begin 2017 een transactie heeft betaald voor mishandeling. Deze omstandigheid zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen.
Namens Reclassering Nederland heeft dhr. R.T.M. Holthuijsen, reclasseringswerker, een rapport opgesteld. Dit rapport is opgesteld in verband met een andere strafzaak tegen verdachte. Nu dit rapport dateert van 23 oktober 2019 en dus vrij actueel is, is dit door de officier van justitie en op verzoek van de verdediging aan het dossier toegevoegd. In het rapport is beschreven dat ook aan het daar onderliggende feit, te weten een bedrijfsinbraak, een financieel motief ten grondslag lag. Ook had verdachtes psychosociaal functioneren bij het plegen van dat feit ogenschijnlijk een rol gespeeld. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD en impulsief gedrag. Ten tijde van het delict beschikte verdachte tevens over een crimogeen netwerk. Het risico op recidive werd destijds door de reclassering hoog ingeschat. Op eigen initiatief had verdachte zich aangemeld bij PPC Nederland. De reclassering heeft in het rapport geadviseerd om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bereid is zich aan de door de officier van justitie voorgestelde voorwaarden te houden en dat hij bereid is een behandeling te ondergaan. Na detentie is verdachte van plan om in een andere woonplaats te gaan wonen om zodoende een nieuwe start te kunnen maken en zich te kunnen onttrekken aan zijn criminele netwerk.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, het in strafverzwarende zin meewegende strafblad en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Met betrekking tot de hoogte van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de door de officier van justitie gevorderde straf.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de bekennende verklaring van verdachte. Na zich eerder voornamelijk te hebben beroepen op zijn zwijgrecht heeft verdachte ter terechtzitting openheid van zaken gegeven. Voor de ter terechtzitting aanwezige slachtoffers is deze openheid heel belangrijk geweest. Dit om duiding te kunnen geven aan hetgeen hen is overkomen en te weten welke personen achter de explosie zaten. Verder heeft verdachte richting de slachtoffers spijt betuigd en te kennen gegeven dat hij nu inziet wat zijn handelen voor invloed heeft gehad op de slachtoffers. Ter terechtzitting hebben de slachtoffers, na de bekennende verklaring en spijtbetuiging van verdachte te hebben gehoord, ook aangegeven dat het gevorderde contactverbod wat hen betreft niet nodig is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Om de kans op herhaling te verminderen en met het oog op verdachtes problematiek zullen aan het voorwaardelijk deel de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden verbonden worden. Het gevorderde contactverbod zal de rechtbank in dit geval niet opleggen omdat de slachtoffers te kennen hebben gegeven dat dit wat hen betreft geen meerwaarde heeft en verdachte te kennen heeft gegeven geen enkele reden te hebben om de slachtoffers te benaderen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.591,56. Dit bedrag bestaat uit € 2.441,56 materiële schade en € 1.150,-- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De materiële schade is opgesplitst in de volgende schadeposten: noodherstel voordeur € 204,31, tegemoetkoming verlofuren € 217,92, gordijn voordeur € 182,--, beschadiging jassen
€ 199,83, naambord voordeur € 57,-- en schilderwerken € 1.580,50.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.448,90. Dit bedrag bestaat uit € 448,90 materiële schade en € 1.000,-- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De materiële schade is opgesplitst in de volgende schadeposten: buitenwandlamp € 135,90, kapstokmeubel hal € 63,-- en bloempot buitenshuis € 250,--.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft het materiële deel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het immateriële deel heeft de raadsman verzocht telkens de helft van het gevorderde bedrag toe te wijzen. Een deel van de gevorderde immateriële schade is volgens de raadsman namelijk toe te rekenen aan wat verdachtes mededader (al in een eerder stadium) bij de benadeelde partijen teweeg heeft gebracht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Omdat een deel van de immateriële schade is toe te rekenen aan de medeverdachte , begroot de rechtbank een aandeel van verdachte in de aangerichte immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 575,--. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen. Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd en alle mede het gevolg zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank stelt de schade dan ook vast op het gevorderde bedrag van € 2.441,56. De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.016,56 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan desgewenst worden aangebracht bij de bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.016,56, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Omdat een deel van de immateriële schade is toe te rekenen aan de medeverdachte, begroot de rechtbank het aandeel van verdachte in de aangerichte immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 500,--. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen. Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd en alle mede het gevolg zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank stelt de schade dan ook vast op het gevorderde bedrag van € 448,90. De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 948,90 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan desgewenst worden aangebracht bij de bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 948,90, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 18 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 57, 157, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na diens invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
* mee zal werken aan diagnostiek en aan een eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling. Deze behandeling kan zien op mogelijke psychische problematiek, maar ook gericht zijn op verdachtes middelengebruik. De behandeling zal voortduren zolang als de reclassering dat in overleg met de behandelaren noodzakelijk vindt. Verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven.
* zich zal houden aan de (het gedrag van de verdachte betreffende) voorwaarde dat verdachte zich inspant om zijn financiële situatie inzichtelijk te maken en op orde te brengen, ook als dit inhoudt dat hij deelneemt aan een traject voor schuldhulpverlening;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van toe tot een bedrag van € 3.016,56;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 3.016,56 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van toe tot een bedrag van € 948,90;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 948,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 18 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 november 2019 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door, een (zwaar) stuk
vuurwerk, althans een explosief, aan de voordeur van een woning
(gelegen aan de [adres] ) te bevestigen en/of dit stuk
vuurwerk, althans dit explosief, middels (open) vuur te ontsteken, ten
gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of naast die
woning gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een)
perso(o)n(en) die zich bevonden in die woning en/of omliggende
woning en/of op straat, althans in de directe nabijheid van die
ontploffing, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 6 november 2019 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of zijn huisgeno(o)t(en) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) verdachte
opzettelijk dreigend een (zwaar) stuk vuurwerk, althans een explosief
aan voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] gehangen en/of dit
vuurwerk, althans dit explosief, heeft/hebben aangestoken, ten gevolge
waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, is geëxplodeerd
waardoor de voordeur (fors) is beschadigd;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in de aan deze zaken ten grondslag liggende processen-verbaal bevinden. Dit betreft het proces-verbaal met registratienummer: PL0900-2019333224 (onderzoekMD3R019220), pagina 1 tot en met 211. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pag. 47 en 48.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pag. 55.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] (forensisch onderzoek woning [adres] te [woonplaats] , pag. 118 en 119.