ECLI:NL:RBMNE:2020:755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
UTR 20/693 en UTR 20/696
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van een leerling van de basisschool op basis van artikel 40, elfde lid, van de Wpo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, ouders van een leerling die van school is verwijderd. De zaak betreft de verwijdering van [A (voornaam)], de dochter van verzoekers, van de [school 1] in [plaatsnaam]. Verweerder, de schoolbestuurder, heeft op 20 november 2019 besloten om [A (voornaam)] te verwijderen, omdat zij niet tot leren komt in het reguliere onderwijs. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 31 januari 2020 door verweerder gehandhaafd, waarop verzoekers beroep hebben ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de school niet in staat was om [A (voornaam)] het onderwijs te bieden dat zij nodig heeft. De school heeft onvoldoende middelen en mogelijkheden ingezet om [A (voornaam)] te begeleiden, wat heeft geleid tot handelingsverlegenheid. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers, die stelden dat verweerder te snel heeft gehandeld en dat er nog geen diagnose was gesteld, gewogen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de school in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat [A (voornaam)] niet in het reguliere onderwijs kan functioneren en dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen de ouders en de school.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke eisen voor de verwijdering zijn nageleefd en dat er een passende plek voor [A (voornaam)] is gevonden op [school 2], een school voor speciaal basisonderwijs in [plaatsnaam]. De ouders zijn verantwoordelijk voor het vinden van een nieuwe school voor hun dochter, nu de school na de verwijdering niet meer verantwoordelijk is voor haar onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/693 en UTR 20/696
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

[verzoekster], verzoekster,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. B.T. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om [A (voornaam)] , de dochter van verzoekers, te verwijderen van de [school 1] in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020. Verzoekers zijn verschenen, samen met [B] die namens hen het woord heeft gevoerd. Voor verweerder zijn de bestuurder van de school, drs. [C] , de directeur van de school, drs. [D] , en de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
[A (voornaam)] is de dochter van verzoekers. Zij is geboren in september 2013 en zit sinds februari 2018 op de [school 1] in [plaatsnaam] . Zij zit in groep 2 van deze school. Verweerder heeft besloten om [A (voornaam)] van [school 1] te verwijderen, omdat, samengevat, zij niet tot leren komt in het reguliere onderwijs. Verweerder is, zoals in het bestreden besluit is toegelicht, sterk handelingsverlegen geworden ten aanzien van [A (voornaam)] . De school kan, ondanks de binnen de zorgstructuur maximaal ingezette mogelijkheden, haar niet het onderwijs bieden dat ze nodig heeft. [A (voornaam)] komt volgens verweerder niet tot leren omdat zij één op één begeleiding nodig heeft. Zij bezit niet de schoolvoorwaardelijke competenties en vaardigheden om tot leren te komen. Het gaat daarbij om instructie en het uitvoeren van opdrachten. De school kan de één op één begeleiding niet geven binnen het door haar aangeboden reguliere onderwijs met groepen tot 29 leerlingen. De begeleiding van [A (voornaam)] doet verder een onevenredig beroep op de school. Het gaat ten koste van het leren van de andere kinderen en het leidt bovendien niet tot het gewenste resultaat bij [A (voornaam)] zelf. Verder is het vertrouwen van de ouders van [A (voornaam)] in de school dusdanig verstoord, dat ook als [A (voornaam)] op de school zou blijven, niet langer sprake is van een samenwerking die behulpzaam is voor haar ontwikkeling. Verweerder heeft een passende plek gevonden voor [A (voornaam)] op [school 2] . Dit is een school voor speciaal basisonderwijs in [plaatsnaam] . [A (voornaam)] kan daar per direct beginnen. Op 7 november 2019 heeft verweerder een toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs voor [A (voornaam)] aangevraagd, welke verklaring op 13 november 2019 is afgegeven.
Standpunten verzoekers (samengevat)
Verzoekers zijn het niet eens met de verwijdering van school en voeren aan dat verweerder [A (voornaam)] niet van school kon verwijderen. Het plan van aanpak van juni 2019 is te vroeg afgerond. Het is verder nog niet duidelijk wat er mogelijk met [A (voornaam)] aan de hand is; er ligt (nog) geen diagnose. Omdat niet duidelijk is wat er aan de hand is, is het ook niet duidelijk of de afgelopen periode aan de goede dingen is gewerkt en ook niet of [A (voornaam)] bij [school 2] op haar plek zou zijn. Verweerder kan [A (voornaam)] daarom op dit moment niet van school verwijderen. Verder is niet gebleken dat de school alles heeft geprobeerd om een passende onderwijsplek aan te bieden aan [A (voornaam)] . Dat sprake is van handelingsverlegenheid is volgens verzoekers niet gebleken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 40, elfde lid, van de Wet op het primaire onderwijs (Wpo) is verweerder bevoegd tot het verwijderen van een leerling. Voordat het bevoegde gezag overgaat tot verwijdering moeten de groepsleraar en de ouders van het kind worden gehoord. De school mag pas overgaan tot verwijdering nadat zij er zorg voor heeft gedragen dat een andere school bereid is om de leerling toe te laten. Onder andere scholen kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs. De bevoegdheid om een leerling op grond van artikel 40, elfde lid, van de Wpo te verwijderen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een besluit tot verwijdering terughoudend toetst. Dat betekent dat de voorzieningenrechter beoordeelt of de school in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [A (voornaam)] van de school te verwijderen.
5. Op grond van de gedingstukken staat vast dat aan de voorwaarden van artikel 40, elfde lid, van de Wpo is voldaan. De groepsleraar en verzoekers zijn gehoord voordat het besluit tot verwijdering is genomen en [school 2] , een school voor speciaal basisonderwijs in [plaatsnaam] , is bereid om [A (voornaam)] direct toe te laten. Dat betekent dat de voorzieningenrechter moet beoordelen om verweerder in redelijkheid tot verwijdering van [A (voornaam)] heeft kunnen besluiten.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot verwijdering heeft kunnen besluiten, omdat voldoende gebleken is dat de [school 1] niet in staat is het onderwijs te bieden dat [A (voornaam)] tot leren brengt. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de school sinds de komst van [A (voornaam)] voldoende heeft gedaan om [A (voornaam)] onderwijs te bieden dat zij nodig heeft. De voorzieningenrechter zal die conclusies hieronder toelichten.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder de stappen beschreven die de school in 2018 en 2019 heeft gezet om [A (voornaam)] te begeleiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om achter de ondersteuningsbehoefte van [A (voornaam)] te komen en daarin te voorzien. Uit de dossierstukken kan worden afgeleid dat de school vanaf februari 2018 extra middelen heeft ingezet om [A (voornaam)] passend onderwijs te kunnen bieden, maar dat het resultaat daarvan niet zo is dat [A (voornaam)] op de school tot leren komt.
8. De leerkracht van groep waarin [A (voornaam)] zit heeft in haar verslag van 15 oktober 2019 de conclusie getrokken dat [A (voornaam)] gebaat is bij kleine klassen (ongeveer 15 leerlingen), een aangepast onderwijsaanbod en een leerkracht die veel mogelijkheden heeft om [A (voornaam)] aan te sturen op aandacht, zelfbepaling en het uitvoeren van taken. Het speciaal basisonderwijs kan volgens de leerkracht deze mogelijkheden bieden, maar ook een reguliere school die in de voorwaarden kan voorzien. De begeleider van [organisatie 1] heeft in haar eindverslag van 16 oktober 2019 de conclusie getrokken dat [A (voornaam)] baat heeft bij lessen in kleine, gestructureerde groepen met veel aandacht voor individuele extra begeleiding. Dat is nodig om haar ontwikkeling in schools leren te bevorderen. Het ontbreekt haar nog aan vaardigheden om een gestructureerd lesprogramma te volgen en voldoende effectief deel te nemen aan klassikale instructie en uitvoering. Deze begeleider is van mening dat het speciaal basisonderwijs een geschikte plek voor [A (voornaam)] is om haar de benodigde vaardigheden aan te leren.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de school niet in staat is om [A (voornaam)] het onderwijs te geven dat ze nodig heeft en dat de school handelingsverlegen met [A (voornaam)] is geraakt. De voorzieningenrechter baseert dat oordeel op de verslagen van de leerkracht en begeleider van [organisatie 1] die hierboven beschreven zijn, en heeft deze gelezen in het licht van de overige rapportages en verslagen over [A (voornaam)] die in het dossier zitten. Verweerder heeft ook aannemelijk gemaakt dat de aandacht die [A (voornaam)] heeft gekregen en nodig heeft, ook ten koste gaat van de ontwikkeling en behoeften van de kinderen die bij haar in de groep zitten.
10. Volgens verzoekers heeft verweerder te snel gehandeld. In juni 2019 hebben de begeleider van [organisatie 1] en [E] , kinder- en jeugdpsycholoog, geadviseerd om tot de kerstvakantie 2019 gerichte interventies in te zetten op concrete doelen met betrekking tot aandacht en zelfbepaling. De evaluatie en beoordeling heeft echter al rond de herfstvakantie plaatsgevonden en daarmee te vroeg. Verweerder heeft daarom volgens verzoekers te snel aangenomen dat de school handelingsverlegen is. De voorzieningenrechter is op dit punt van oordeel dat verweerder de evaluatie en beoordeling in redelijkheid al rond de herfstvakantie heeft kunnen doen. De afspraak met verzoekers daarover is, blijkens een verslag, op 24 juni 2019 gemaakt naar aanleiding van het advies van de geschillencommissie. Daarnaast is van belang dat uit de tussenevaluatie van het plan van aanpak van 24 september 2019 bleek dat de tussendoelen niet waren gehaald. Verweerder heeft in de reactie van [E] van 20 november 2019 geen aanleiding hoeven zien om het plan van aanpak tot aan de kerstvakantie te hervatten.
11. Verzoekers hebben op 22 februari 2020 informatie overgelegd van de huisarts, kinderarts [F] en [G] , orthopedagoog en onderwijskundige. Uit de brief van [G] van 14 februari 2020 blijkt dat zij [A (voornaam)] heeft verwezen naar [organisatie 2] voor een diagnostisch onderzoek, waarbij ook de meertaligheid van [A (voornaam)] een rol speelt. Verzoekers vinden dat verweerder eerst de resultaten van het diagnostisch onderzoek had moeten afwachten. Dat onderzoek kan immers handvatten geven om [A (voornaam)] passend onderwijs te bieden of aangeven welke andere school geschikt zou zijn.
12. De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat verzoekers een diagnostisch onderzoek willen laten uitvoeren om beter zicht te krijgen op [A (voornaam)] ’s ontwikkeling en leerbehoeften. De omstandigheid dat een diagnostisch onderzoek plaatsvindt, is voor de voorzieningenrechter onvoldoende reden om te oordelen dat verweerder niet tot verwijdering van [A (voornaam)] van de school mocht overgaan. Verweerder heeft in zich op dit punt in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat gebleken is dat [A (voornaam)] alleen bij één op één aandacht tot leren komt en dat dat niet mogelijk is binnen het reguliere onderwijs zoals de school dat aanbiedt. De voorzieningenrechter vindt daarom dat verweerder tot verwijdering kon overgaan, ook zonder dat precies bekend is wat de oorzaak is van [A (voornaam)] ’s leerontwikkeling.
13. Verzoekers hebben gesteld dat verweerder ten onrechte stelt dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. De voorzieningenrechter leest in de gedingstukken dat de school een en andermaal het contact met verzoekers als problematisch heeft ervaren. Tegen die achtergrond begrijpt de voorzieningenrechter dat verweerder van een vertrouwensbreuk spreekt. Aan de andere kant ziet de voorzieningenrechter ook dat verzoekers vertrouwen in de school uitspreken, zich inzetten voor [A (voornaam)] en graag willen dat ze op de school blijft. De voorzieningenrechter zal geen oordeel geven of verweerder wel of niet terecht van mening is dat er een vertrouwensbreuk is. Waar de voorzieningenrechter wel naar heeft gekeken is of de manier waarop de school het contact met verzoekers heeft beleefd, bepalend is geweest voor het verwijderingsbesluit. Die conclusie kan de voorzieningenrechter niet trekken. Het verwijderingsbesluit is gebaseerd op een professionele beoordeling en afweging en niet op de beleving van het contact met verzoekers.
Samenvatting
14. Het besluit om [A (voornaam)] van de [school 1] te verwijderen voldoet aan de wettelijke eisen. De groepsleraar en verzoekers zijn gehoord voordat het besluit tot verwijdering is genomen en [school 2] , een school voor speciaal basisonderwijs in [plaatsnaam] , is bereid om [A (voornaam)] direct toe te laten. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verwijdering van [A (voornaam)] van de [school 1] omdat de school haar niet het onderwijs kan bieden dat ze nodig heeft. Dat betekent dat de school na de verwijdering niet meer verantwoordelijk is voor [A (voornaam)] . Het is de verantwoordelijkheid van verzoekers om een nieuwe school voor haar te zoeken.
Laatste overwegingen
15. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.