Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om voortzetting van de op 10 februari 2020 opgelegde crisismaatregel voor de betrokkene, geboren in 1988, die op dat moment verbleef in een psychiatrische instelling. De rechtbank heeft op 12 februari 2020 het verzoekschrift ontvangen, vergezeld van relevante bijlagen, waaronder een medische verklaring en eerdere machtigingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, en medische professionals. De arts heeft aangegeven dat het beter gaat met de betrokkene en dat zij bereid is tot vrijwillig verblijf in de instelling, waardoor de noodzaak voor een machtiging niet meer aanwezig is. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek van de officier van justitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, veroorzaakt door een psychische stoornis. Ondanks de verbeterde situatie, oordeelde de rechtbank dat de noodzakelijke zorg om het dreigende nadeel af te wenden niet kan worden afgewacht. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.P.M. Schwillens en schriftelijk uitgewerkt op 21 februari 2020. Tegen deze beschikking staat cassatie open.