Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 21 januari 2020;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie en betrof een betrokkene, geboren in 1988, die lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een casemanager en de zus van de betrokkene zijn gehoord. De betrokkene heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet meer zonder medicatie kan en dat hij inziet dat hij zorg nodig heeft. De advocaat van de betrokkene heeft echter betoogd dat de stukken niet kloppen en dat de zorgen van de familie ongegrond zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. De betrokkene heeft aangegeven bereid te zijn om medicatie te blijven gebruiken en heeft sinds de medicatiewijziging in 2018 geen opname meer nodig gehad. De rechtbank concludeert dat de betrokkene in staat is om op vrijwillige basis zorg te ontvangen en dat er geen noodzaak is voor een zorgmachtiging. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.P.M. Schwillens en is op 21 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.