ECLI:NL:RBMNE:2020:700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/16/490364 / FA RK 19-6451
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in het kader van detentie en draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de kinderalimentatie. De man, gedetineerd sinds 3 september 2018, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie die hij aan de vrouw, met wie hij een zoon heeft, moet betalen op nihil te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de man, het verweerschrift van de vrouw en aanvullende stukken die tijdens de mondelinge behandeling zijn overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, gezien zijn gedetineerde status en het bijbehorende inkomensverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn detentie, wel degelijk kosten maakt voor zijn levensonderhoud en zijn voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij. De rechtbank heeft de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil gesteld van 3 september 2018 tot 1 februari 2021, of zoveel eerder als de man weer draagkracht heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct uitvoerbaar is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 6 juli 2017 gewijzigd en het meer of anders gevraagde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/490364 / FA RK 19-6451
Beschikking van 27 februari 2020
in de zaak van:
[verzoeker] ,
gedetineerd in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.A.D. Luijten,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Th. de Werdt.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 23 oktober 2019;
- het verweerschrift van de vrouw, binnengekomen op 11 december 2019;
- het F9-formulier van 17 januari 2020 van de man met bijlagen.
1.2.
Op 30 januari 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling een aanvullend stuk overgelegd.

2.Beoordeling

Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Zij hebben samen een zoon:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] . De man heeft [voornaam van minderjarige] erkend. Partijen hebben samen het gezag over [voornaam van minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [voornaam van minderjarige] nemen. [voornaam van minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De man zit vanaf 3 september 2018 gedetineerd in de [verblijfplaats] in [plaatsnaam] .
2.2.
Bij beschikking van 6 juli 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] moet betalen (hierna ook: kinderalimentatie) ter hoogte van € 100,- per maand De man vraagt de rechtbank de kinderalimentatie met ingang van 3 september 2018 op nihil te stellen, met andere woorden te bepalen dat hij vanaf dat moment geen kinderalimentatie meer is verschuldigd. De vrouw vindt dat de rechtbank het verzoek moet toewijzen voor de periode van 3 september 2018 tot
1 augustus 2019 en dat het verzoek voor het overige moet worden afgewezen.
De beslissing
2.3.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen, in de zin dat door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] met ingang van
3 september 2018 op nihil wordt gesteld tot 1 februari 2021 of zoveel eerder als de man weer draagkracht heeft om de bijdrage te voldoen. Partijen zijn het er over eens dat de kinderalimentatie op nihil moet worden gesteld van 3 september 2018 tot 8 augustus 2019, zodat de rechtbank hen hierin volgt. Voor de periode na 8 augustus 2019 zal de rechtbank haar beslissing hierna toelichten.
Geen overeenkomst
2.4.
De rechtbank vindt dat de man zijn standpunt niet aannemelijk heeft gemaakt dat partijen een afspraak hebben gemaakt, die inhoudt dat de man tijdens zijn detentie geen kinderalimentatie aan de vrouw is verschuldigd. De vrouw betwist namelijk dat partijen afspraken hebben gemaakt en de man heeft geen stukken overgelegd waaruit die afspraken blijken.
Draagkracht van de man
Tijdens zijn detentie
2.5.
De rechtbank vindt dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] aan de vrouw te voldoen. Dat wil zeggen dat de man geen geld heeft om kinderalimentatie aan de vrouw te betalen.
2.6.
De rechtbank vindt dat aan de kant van de man sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. De man zit immers gedetineerd in verband met het plegen van een strafbaar feit, waardoor hij zijn inkomen als ICT-er is kwijtgeraakt. Omdat de man in detentie zit, is het inkomensverlies echter niet herstelbaar. In dat geval geldt als uitgangspunt dat wordt uitgegaan van het inkomen dat de man zou hebben gehad als het inkomensverlies zich niet zou hebben voorgedaan. Dit mag echter niet leiden tot het resultaat dat de man als hij de kinderalimentatie betaalt niet voldoende geld overhoudt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien, en in ieder geval niet minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
2.7.
In dit geval heeft de man een inkomen dat lager ligt dan 90% van de geldende bijstandsnorm, namelijk € 108,50 netto per week. Daar tegenover staat dat de man in een penitentiaire inrichting verblijft, zodat deels in de kosten van zijn levensonderhoud wordt voorzien. De man volgt echter een traject waarbij hij vijf dagen per week stage loopt, een opleiding volgt en in de weekenden met verlof is. Hij maakt dan ook kosten die naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk zijn in verband met de voorbereiding op zijn terugkeer naar de maatschappij. De rechtbank vindt deze zaak om die reden ook niet te vergelijken de (ongepubliceerde) uitspraak waar de vrouw naar verwijst. In die zaak gaat het namelijk om een onderhoudsplichtige die in een gesloten setting verblijft.
2.8.
De man heeft ook voldoende onderbouwd dat zijn noodzakelijke lasten zijn inkomsten overstijgen. Vast staat dat hij voor zijn stage vijf dagen per week met de auto van [plaatsnaam] naar Utrecht reist en dat zijn reiskosten € 15,20 per dag bedragen, dat wil zeggen € 76,- per week. Er resteert dan een inkomen van € 32,50 per week.
2.9.
Rekening houdende met een huurlast van [ 717.18/2 =] € € 358,59 per maand, resteert er dan geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen. Weliswaar betwist de vrouw dat de man huurder is van de woning en dat hij de huur daadwerkelijk betaalt, de rechtbank vindt de brief van [naam onderneming] van 14 januari 2020 (productie 9 van de man) voldoende onderbouwing voor de stelling van de man dat hij de woning samen met zijn vriendin huurt. Dat de man geen betalingsbewijs overlegt, maakt niet dat met deze huurlast geen rekening kan worden gehouden. De overige gestelde lasten behoeven dan geen verdere bespreking.
Na zijn detentie
2.10.
De rechtbank gaat er vanuit dat de man zodra hij in november 2020 uit detentie komt, weer zo snel mogelijk op zoek gaat naar werk, zodat hij weer kinderalimentatie aan de vrouw kan betalen. De rechtbank weet van de vrouw dat zij eigenlijk de kinderbijdrage van de man niet kan missen. Om de man in de gelegenheid te stellen een baan te vinden, zal de rechtbank de kinderalimentatie op nihil stellen tot 1 februari 2020 of zoveel eerder als de man weer draagkracht heeft om de bijdrage te voldoen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat wil zeggen dat de beslissing direct uitvoerbaar is, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
wijzigt de beschikking van 6 juli 2017 met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] en stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] met ingang van 3 september 2018 op nihil tot 1 februari 2021 of zoveel eerder als de man weer draagkracht heeft om die bijdrage te voldoen;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders gevraagde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. van Es-de Vries (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. F. de Kleijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.