In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de kinderalimentatie. De man, gedetineerd sinds 3 september 2018, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie die hij aan de vrouw, met wie hij een zoon heeft, moet betalen op nihil te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de man, het verweerschrift van de vrouw en aanvullende stukken die tijdens de mondelinge behandeling zijn overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, gezien zijn gedetineerde status en het bijbehorende inkomensverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn detentie, wel degelijk kosten maakt voor zijn levensonderhoud en zijn voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij. De rechtbank heeft de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil gesteld van 3 september 2018 tot 1 februari 2021, of zoveel eerder als de man weer draagkracht heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct uitvoerbaar is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 6 juli 2017 gewijzigd en het meer of anders gevraagde afgewezen.