Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De beoordeling
Het spoedeisend belang
De verweren van [gedaagde]
uiterlijk 6 maanden na oprichting” zal worden verstrekt “
mits de voortgang en de vooruitzichten als positief worden beoordeeld door [eiseres].” Dit legt de beoordeling of de lening moet worden verstrekt in beginsel in handen van [eiseres] zelf. [eiseres] heeft gemotiveerd betoogd dat en waarom zij niet verwacht dat [bedrijfsnaam 1] een succes wordt. Kort gezegd verwacht [eiseres] dat [gedaagde] niet in staat zal zijn om met [bedrijfsnaam 1] voldoende omzet te genereren, omdat hij er onvoldoende in slaagt om zinvolle contacten te leggen met potentiële klanten. [gedaagde] heeft in reactie hierop niet aannemelijk gemaakt dat de vooruitzichten van [bedrijfsnaam 1] in werkelijkheid zo goed waren dat [eiseres] niet anders kon dan de tweede tranche verstrekken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook toegegeven dat het niet echt wil vlotten met [bedrijfsnaam 1] en dat hij eigenlijk niet verlangt dat [eiseres] de tweede tranche verstrekt. Om deze redenen is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] de tweede tranche op dit moment niet hoeft te verstrekken.
Ik heb er ook alle vertrouwen in” en “
Dat klinkt allemaal veelbelovend. Goed bezig!” Ook lijkt [B] toen geen bezwaren te hebben gehad tegen verstrekking van de tweede tranche: “
Als er na [.] nog steeds geen orders zijn (waar we natuurlijk niet vanuit gaan), dan moet er in principe sowieso geld bij, in de vorm van de 2e lening.” Deze berichten brengen echter niet mee dat [eiseres] niet van het verstrekken van de tweede tranche kon afzien. Het was in beginsel aan [eiseres] zelf om te beoordelen of de vooruitzichten goed genoeg waren, terwijl [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vooruitzichten van [bedrijfsnaam 1] in werkelijkheid zo goed waren dat [eiseres] niet anders kon dan de tweede tranche verstrekken (zie hiervoor in 3.4). Als [eiseres] tot nieuwe inzichten is gekomen over die vooruitzichten of haar zorgen enigszins heeft verbloemd om de sfeer positief te houden, leidt dat nog niet tot de conclusie dat het beroep van [eiseres] op artikel 5 van de leningsovereenkomsten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. Daarbij is van belang dat [gedaagde] de toestand van de onderneming van [bedrijfsnaam 1] zelf kende en voor een inschatting van de vooruitzichten niet afhankelijk was van [eiseres] . Ook als zou worden aangenomen dat [eiseres] had moeten waarschuwen voor veranderde inzichten en dat niet heeft gedaan, is dat – ook in samenhang met het voorgaande – van onvoldoende gewicht.
De inhoud van het hypotheekrecht
als zekerheid voor de lening[aan [bedrijfsnaam 1] ]
een positieve en negatieve hypotheek clausule[zal]
verstrekken aan [eiseres] met betrekking tot de overwaarde van zijn huidig woonhuis.” Hoewel deze bepaling verlangt dat [gedaagde] zich zal verplichten tot het vestigen van een hypotheekrecht ‘op de overwaarde’, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat [gedaagde] ook slechts deze verplichting op zich heeft genomen. De leningsovereenkomsten, die van latere datum zijn, bepalen dat een hypotheekrecht wordt gevestigd voor “
de voldoening van wat [eiseres] nu of te eniger tijd van de Geldnemer te vorderen heeft of zal hebben”. Dat veronderstelt juist dat er niet een plafond van € 30.000 geldt. Bovendien stelt [eiseres] dat de overwaarde niet helemaal duidelijk was en dat partijen ervan uitgingen dat deze zich begaf tussen € 30.000 en
€ 50.000. Dat alles maakt dat niet aannemelijk is geworden dat er is afgesproken dat het hypotheekrecht tot € 30.000 zou worden beperkt. [gedaagde] heeft aangeboden deze afspraak te bewijzen, maar dit kort geding leent zich vanwege het spoedeisend belang van [eiseres] niet voor aanvullende bewijslevering.
Geldnemer” op grond van artikel 5 onder a van de leningsovereenkomst van 8 maart 2019 (productie 3 van [eiseres] ) de kosten daarvan dragen. De concepthypotheekakte die [eiseres] als productie 9 heeft overgelegd, bevat op pagina 4 echter een beding op grond waarvan de kosten voor het vestigen van de hypotheekrecht voor rekening van de “
hypotheekgever”, dus [gedaagde] , komen. In zoverre stemt de concepthypotheekakte niet overeen met de leningsovereenkomst. Verder moet worden aangenomen dat het feit dat het hypotheekrecht – dat in de eerste plaats strekt tot zekerheid voor de vordering op [bedrijfsnaam 1] – óók strekt tot zekerheid van de vordering op [gedaagde] niet tot noemenswaardige extra kosten leidt. Daarom is het redelijk dat alle kosten die betrekking hebben op het vestigen van het hypotheekrecht voor rekening van [bedrijfsnaam 1] komen en dat [gedaagde] geen kosten hoeft te betalen. De hypotheekakte zal in verband hiermee moeten worden aangepast en dat zal tot uitdrukking worden gebracht in de beslissing.
De proceskosten
980,00
4.De beslissing
nietwordt bepaald dat de kosten voor het vestigen van het hypotheekrecht voor rekening van [gedaagde] als hypotheekgever komen;