ECLI:NL:RBMNE:2020:6087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
C/16/492118 / HA ZA 19-188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht zorgplichtschending door Volksbank in verband met SNS Hypotheeklastenverzekering

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] c.s., een verklaring voor recht dat Volksbank, als rechtsopvolger van SNS Bank, hen niet tijdig heeft gewezen op hun rechten uit hoofde van een SNS Hypotheeklastenverzekering (HLV). Eisers stellen dat Volksbank toerekenbaar tekort is geschoten in haar dienstverlening, omdat zij op de hoogte waren van de arbeidsongeschiktheid van eisers en de daaruit voortvloeiende financiële problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in 2001 een hypotheek hebben afgesloten bij SNS Bank, waarbij een HLV was afgesloten. Eisers zijn in 2002 ziek geworden en hebben financiële problemen ondervonden, maar hebben pas in 2016 aanspraak gemaakt op de HLV. De Kifid heeft eerder de klacht van eisers ongegrond verklaard, omdat eisers zelf op de hoogte hadden moeten zijn van de HLV. De rechtbank oordeelt dat eisers hun stellingen niet voldoende hebben onderbouwd en dat zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht. De vorderingen worden afgewezen en eisers worden veroordeeld in de proceskosten van Volksbank, die zijn begroot op € 8.834,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/492118 / HA ZA 19-188
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
de naamloze vennootschap
VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M. Hendriks te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 11 november 2019
  • de conclusie van antwoord met 9 producties
1.2.
Daarna is een mondelinge behandeling bepaald op 16 april 2020. Vanwege de op dat moment geldende corona-maatregelen heeft deze mondelinge behandeling niet plaatsgevonden en is de zaak schriftelijk voortgezet. [eiser sub 1] c.s. en Volksbank hebben vervolgens respectievelijk een conclusie van repliek en dupliek genomen.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

Kern

2.1.
[eiser sub 1] c.s. verwijten Volksbank, als rechtsopvolger van SNS Bank, hen niet tijdig te hebben gewezen op hun rechten uit hoofde van een door hen afgesloten SNS Hypotheeklastenverzekering (hierna: HLV), terwijl Volksbank wist dat zij arbeidsongeschikt waren geraakt en daardoor in financiële moeilijkheden kwamen. Volgens [eiser sub 1] c.s. is Volksbank door dit na te laten toerekenbaar tekort geschoten in haar dienstverlening.
Achtergrond
2.2.
[eiser sub 1] c.s. hebben in 2001 via een (onafhankelijke) tussenpersoon een hypotheek afgesloten bij de SNS Bank, de rechtsvoorganger van Volksbank. De hypotheek bestond uit twee aflossingsvrije leningdelen. Ten behoeve van één van de twee leningdelen was een kapitaalverzekering afgesloten bij Falcon, die uitkeerde bij het in leven zijn van [eiser sub 1] c.s. op 1 oktober 2031 of bij eerder overlijden. De uitkering van de levensverzekering is verpand aan de Volksbank. Daarnaast hebben [eiser sub 1] c.s. een HLV afgesloten op grond waarvan – kort gezegd – [eiser sub 1] c.s. een maandelijkse uitkering ontvangen bij arbeidsongeschiktheid (van minimaal 45%) na het eerste ziektejaar en met een maximale duur van 100 maanden. De verzekeraar is London General Insurance Company Ltd. (hierna: de verzekeraar).
2.3.
[eiser sub 1] c.s. zijn in 2002 (allebei) ziek geworden. Zij ontvingen in eerste instantie beiden een Ziektewetuitkering en sinds oktober 2003 ontvangen zij WAO. [eiser sub 1] c.s. hebben als gevolg daarvan financiële problemen gekregen en er ontstonden betalingsachterstanden. [eiser sub 1] c.s. hebben in juli 2004 bij de Volksbank een consumptief krediet afgesloten om twee andere consumptieve kredieten af te kunnen lossen. Sinds 2005 hebben [eiser sub 1] c.s. de premie voor de kapitaalverzekering niet meer voldaan. De premie voor de HLV hebben [eiser sub 1] c.s. wel steeds voldaan.
2.4.
Uiteindelijk heeft er in juni 2015 een hypotheekgesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] c.s. en Volksbank. Volgens [eiser sub 1] c.s. zijn zij er tijdens dat gesprek pas van op de hoogte geraakt dat zij beschikten over een HLV. Vervolgens hebben zij in februari 2016 de verzekeraar aangeschreven en met terugwerkende kracht vanaf 2002 aanspraak gemaakt op de maandelijkse uitkering in verband met hun beider arbeidsongeschiktheid. De verzekeraar wijst de aanvraag af, zowel voor wat betreft de periode van 2002 tot 2016 als de periode vanaf februari 2016.
2.5.
Volgens [eiser sub 1] c.s. had Volksbank hen moeten wijzen op hun rechten uit hoofde van de HLV. Zij hebben daarom op 23 maart 2017 een klacht ingediend bij Kifid. Op 18 juni 2018 heeft de Kifd een (niet-bindende) uitspraak gedaan en de klacht van [eiser sub 1] c.s. ongegrond verklaard. Kifid concludeert – samengevat – dat [eiser sub 1] c.s. er zelf van op de hoogte hadden moeten zijn dat zij beschikten over een HLV, omdat zij een polisblad hadden ontvangen en dus (met behulp van de door hen ingeschakelde onafhankelijke adviseur) in hun eigen administratie hadden kunnen zien dat zij mogelijk aanspraak maakten op een maandelijkse uitkering in verband met hun arbeidsongeschiktheid. Kifid oordeelt verder dat Volksbank, gelet op haar rol (die van geldverstrekker en van tussenpartij bij de HLV), voldoende informatie heeft verstrekt over de HLV aan [eiser sub 1] c.s. Tot slot oordeelt Kifid dat Volksbank geen waarschuwingsplicht heeft geschonden, omdat er jaarlijks slechts ongeveer € 100,- achterstand ontstond op de maandlasten en [eiser sub 1] c.s. op het aanvraagformulier van het consumptief krediet (in 2004) nog hadden verklaard in goede gezondheid te zijn. Er hoefde bij de Volksbank volgens Kifid dan ook geen belletje te gaan rinkelen.
2.6.
[eiser sub 1] c.s. zijn het daar niet mee eens en zijn daarom de onderhavige procedure gestart.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen:
I. een verklaring voor recht dat Volksbank gehouden is om een uitkering te doen uit hoofde van de HLV en in dat verband in ieder geval een voorschot van € 10.000,- aan [eiser sub 1] c.s. te betalen,
II. een verklaring voor recht dat Volksbank aansprakelijk is voor de door [eiser sub 1] c.s. geleden en nog te lijden schade, met verwijzing naar de schadestaatprocedure,
III. een veroordeling van Volksbank tot betaling van € 251.590,- inclusief wettelijke rente, zijnde de gemiste maandelijkse uitkeringen vanuit de HLV vanaf 2002 en de premiebetalingen voor de kapitaalverzekering vanaf april 2005.
IV. een veroordeling van Volksbank tot betaling van de buitengerechtelijke en de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vorderingen hebben [eiser sub 1] c.s. in deze procedure
enkel gesteld dat zij Volksbank meerdere malen op de hoogte hebben gesteld van hun arbeidsongeschiktheid, dat Volksbank niet slechts tussenpartij was ten aanzien van de HLV, zoals door Kifid is aangenomen, maar zich feitelijk heeft gepresenteerd als hun contractspartij en dat de Volksbank door hen desondanks niet te wijzen op het bestaan van de HLV tekort is geschoten in de nakoming van haar dienstverlening. Om die reden is Volksbank aansprakelijk voor de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. hebben de door hen geponeerde stellingen echter niet nader geconcretiseerd en voldoende onderbouwd. Zij leggen, op een brief van hun eigen rechtsbijstandsverzekeraar aan de Volksbank na, geen enkel stuk over ter onderbouwing van hun stellingen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de Volksbank mocht [eiser sub 1] c.s. hiermee niet volstaan. Uit de door Volksbank overlegde beslissing van Kifid, maakt de rechtbank op dat [eiser sub 1] c.s. in die procedure kennelijk hun klachten wel heeft voorzien van enige (inhoudelijke) onderbouwing in tegenstelling tot de onderhavige procedure. Zeker, nu zij de stelling innemen dat het oordeel van Kifid niet juist is, had van hen verwacht mogen worden dat zij haar stellingen deugdelijk, voorzien van enige documenten, zou onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat hetgeen [eiser sub 1] c.s. in deze procedure hebben gesteld (volstrekt) onvoldoende is om tot toewijzing van de vorderingen te kunnen komen. Nu zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht, zal het door hen gedane bewijsaanbod met betrekking tot hun stelling dat zij de Volksbank meerdere malen hebben geïnformeerd over hun arbeidsongeschiktheid worden gepasseerd.
3.4.
De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
3.5.
[eiser sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Volksbank worden begroot op:
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.834,00
3.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Volksbank tot op heden begroot op € 8.834,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)