ECLI:NL:RBMNE:2020:6084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
16-265381-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof met zwaar lichamelijk letsel en openlijk geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2020, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van straatroof en openlijk geweld. De zaak betreft twee parketnummers: 16-265381-19 en 16-272199-19. De verdachte, geboren in 2003, heeft samen met een ander op 5 november 2019 in [plaats 1] een horloge van een fietser, [slachtoffer 1], afgenomen met geweld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bijrijder was op een scooter en dat hij het slachtoffer van zijn fiets heeft geduwd of getrapt. Het slachtoffer heeft een gecompliceerde elleboogbreuk opgelopen en is geopereerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als niet aannemelijk beoordeeld, gezien de tegenstrijdigheden en het gebrek aan bewijs voor zijn alibi. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 180 dagen geëist, waarvan 157 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot de gevorderde straf, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-265381-19 en 16-272199-19 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De zaak onder parketnummer 16-272199-19 is op 23 januari 2020 door de kinderrechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 7 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. D. Kops, advocaat te Breukelen , alsmede van hetgeen F. Kuijpers, medewerker slachtofferhulp, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging onder parketnummer 16-265381-19 is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16-265381-19op 5 november 2019 in [plaats 1] , samen met een ander, [slachtoffer 1] met geweld van een horloge (nep Rolex) heeft beroofd, terwijl dit feit voor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 16/272199-19op 12 mei 2019 in [plaats 2] , samen met anderen, op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder de parketnummers 16-265381-19 en 16-272199-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16-265381-19 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen directe aanwijzingen zijn dat verdachte betrokken is bij de straatroof. Ook de gegevens van de telefoon van verdachte betreffende het aanstralen van zendmasten wijzen daar niet op. In het geverbaliseerde tijdspad heeft verdachte geen tijd gehad om een straatroof te plegen.
De herkenningen zoals deze door de verbalisanten aan de hand van de beelden zijn gedaan, zijn onvoldoende specifiek en onderscheidend om vast te kunnen stellen dat verdachte de bijrijder op de scooter was. De bijrijder van de scooter draagt immers een capuchon waardoor maar een beperkt deel van zijn gezicht zichtbaar is. Slechts de neus is goed zichtbaar. De herkenningen overtuigen daardoor onvoldoende als betrouwbaar. Voorts ligt het voor de hand dat men eerst de – op de beelden duidelijk zichtbare – medeverdachte heeft herkend en vervolgens bij de herkenning van verdachte heeft gevist uit een vijver met bekenden van deze medeverdachte.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder parketnummer en 16-272199-19 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
16-265381-19 [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 5 november 2019 tussen 14.04 uur en 14.15 uur op de N201 richting [plaats 3] fietste en dat hij op een gegeven moment van achteren een scooter aan hoorde komen rijden. Toen de scooter vlak bij hem was, hoorde hij dat de scooter wat afremde. Ineens voelde hij een harde klap tegen zijn fiets en voelde dat er tegen zijn fiets werd geduwd of getrapt.
[slachtoffer 1] zag iemand naast hem staan en hij zag dat er verderop een jongen op een scooter stond te wachten. Hij werd door de jongen die naast hem stond vastgepakt en op de grond geduwd. [slachtoffer 1] kwam hierdoor ten val en hij voelde pijn in zijn rechterarm. De jongen die hem op de grond geduwd had, zette vervolgens zijn knie op het bovenlichaam van [slachtoffer 1] en duwde zijn gewicht op zijn lichaam . De jongen pakte vervolgens het horloge, een (nep) Rolex, van [slachtoffer 1] . De jongen sprong hierna achterop de scooter en de bestuurder van de scooter reed weg. [2]
[slachtoffer 1] heeft hierdoor een gecompliceerde breuk aan zijn elleboog opgelopen. [3] Hij is geopereerd aan zijn ellebooggewricht, waarbij een botrepositie heeft plaatsgevonden en schroeven zijn geplaatst. De geschatte duur van genezing is vijf maanden. Het is nog onduidelijk of de functie van de rechterarm volledig zal herstellen. [4]
De getuige [getuige 1] zag een jongen voorovergebogen staan en zag dat deze jongen door een andere jongen stevig werd vastgehouden. De andere jongen was bezig iets los te rukken. Naast deze jongens zag [getuige 1] een scooter staan met één persoon erop. [5]
De getuige [getuige 2] zag op 5 november 2019 op het fietspad langs de N201 een jongen met een fiets op de grond liggen. Hij zag dat vanaf deze jongen twee jongens kwamen. De jongens stapten op een scooter en reden weg.
De bestuurder van de scooter droeg een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen
met een zwarte zool en grijs vest met capuchon over zijn hoofd met daaronder een zwarte muts. [6]
De bijrijder droeg een zwarte jas met capuchon, lichtgrijze spijkerbroek met gaten, witte Nike Air Force schoenen.
Beiden reden op een donkerblauwe scooter voorzien van het kenteken [kenteken] . De vriendin van [getuige 2] had de jongens gefilmd. [7]
Uit navraag bij de RDW bleek de tenaamgestelde voor het kenteken [kenteken] [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, te zijn. [8]
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, heeft verklaard dat hij op 5 november 2019 de bestuurder van de scooter was. [9]
Door verbalisant [verbalisant 1] zijn de camerabeelden van de school van verdachte van 5 november 2019 bekeken. Door verbalisant werd het volgende waargenomen [10] :
- om 13.10 uur liep verdachte met een telefoon aan zijn oor door de aula en om 13.40 uur verliet hij de school. Verdachte droeg witte gympen, een grijsblauwe spijkerbroek met scheuren en een rood/zwart vest of jas; [11]
- zodra verdachte buiten was zag verbalisant dat de kleur van de broek van verdachte met het buitenlicht grijs in plaats van blauw was; [12]
  • verdachte stond ongeveer tien minuten op de hoek van de straat -kennelijk op iemand te wachten - en was verschillende keren aan het telefoneren;
  • om 13.51 uur stapte verdachte achter op een donkerkleurige scooter, vervolgens reed de scooter uit beeld;
  • de bestuurder van de scooter had een grijze hoodie aan, met daarover heen een zwarte jas. Hij droeg verder een donkerkleurige broek en zwarte schoenen.
De afstand van de fietsroute tussen de school van verdachte en de plaats waar de straatroof heeft plaatsgevonden is 8 kilometer en kan bij een gemiddelde snelheid van 40 km/u in 12 minuten afgelegd worden. [14]
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat er op 5 november 2019 om 13.06 uur, 13.24 uur, 13.49 uur en 13.50 uur contact is geweest met de telefoon van [medeverdachte] , waarbij werd gebeld vanaf de telefoon van verdachte [verdachte] . [15] Op 5 november 2019 om 13.58 uur straalt de telefoon van verdachte de zendmast aan de [straat 1] in [plaats 2] aan, vlakbij de locatie van de straatroof. [16]
Door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn de beelden die op 5 november 2019 zijn gemaakt van de daders van de straatroof bekeken.
[verbalisant 2] , jeugdagent van de wijk waar verdachte woont [17] , herkende de bijrijder van de scooter als [verdachte] . Verbalisant herkende [verdachte] aan zijn:
- normaal tot stevige postuur,
- Marokkaans uiterlijk,
- opvallend grote neus,
- uiterlijk. [18]
[verbalisant 3] , wijkagent van de wijk waar verdachte woont, herkende de bijrijder van de scooter als [verdachte] . Verbalisant herkende [verdachte] aan zijn:
- normaal tot krachtig postuur
- Noord Afrikaans/Arabisch uiterlijk
- grote neus. [19]
Bewijsoverwegingen
Bijrijder scooter
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt dat:
- [medeverdachte] ten tijde van de straatroof de bestuurder van de scooter is geweest.
- De straatroof tussen 14.04 uur en 14.15 uur is gepleegd.
- Verdachte vrijwel direct na het laatste telefonische contact met [medeverdachte] om 13.51 uur achter op een scooter is gestapt.
- De scooter en de bestuurder van de scooter waar verdachte achterop is gestapt, passen binnen het signalement van de scooter en de bestuurder die betrokken waren bij de straatroof. De scooter waar verdachte achterop stapte is, net als de scooter van [medeverdachte] , donker van kleur. De bestuurder van de scooter waar verdachte achterop stapte droeg een zwarte jas, met daaronder een grijze hoodie, zwarte schoenen en een donkere broek. [medeverdachte] droeg ten tijde van de straatroof soortgelijke kleding, te weten een grijze hoodie, een donkerblauwe jogging broek en zwarte schoenen. [medeverdachte] droeg op dat moment geen zwarte jas, de bijrijder wel.
- Verdachte past in het signalement van de dader, tevens de bijrijder van de scooter, van de straatroof. Verdachte droeg op 5 november 2019 op school en bij het verlaten van de school een rood/zwarte jas of vest, een grijze/blauwgrijze broek met scheuren en witte sneakers. De bijrijder van de scooter droeg ten tijde van de straatroof een grijze broek met scheuren, witte sneakers en een zwarte jas.
- Tussen het moment dat verdachte achterop de scooter stapte en het moment dat de straatroof plaatsvond, zit voldoende tijd om de afstand tussen de school van verdachte en de plaats van de straatroof af te leggen.
- De zendmastgegevens betreffende de locatie van de telefoon van verdachte, sluiten verdachte niet uit als één van de daders van de straatroof. Deze gegevens bevestigen dat verdachte ten tijde van de straatroof in de buurt was.
- Verdachte is door twee verbalisanten, die werkzaam zijn in de wijk waar verdachte woont en verdachte ambtshalve kennen en regelmatig contact met hem hebben, herkend als de bijrijder op de scooter.
Verklaringen verdachte
De rechtbank acht de verklaringen die verdachte, geconfronteerd met voormelde feiten en omstandigheden, heeft afgelegd, niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij op het moment van de straatroof thuis was.
Ter terechtzitting is verdachte van die verklaring teruggekomen, en heeft hij verklaard dat hij op 5 november 2019 gebeld was door [medeverdachte] , die vertelde dat hij ergens in [plaats 1] iemand van een horloge wilde beroven. [medeverdachte] had niet gezegd waar dat precies was. Verdachte zou niet bij de beroving zijn geweest en niets hebben gezien, maar hij is door iemand opgehaald en op de plaats van de beroving gaan kijken wat er zou gebeuren.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte naar de plaats van de straatroof is gereden, terwijl hij alleen wist dat ergens in [plaats 1] een beroving plaats zou vinden. Voorts is verdachte niet bereid om de naam van degene met wie hij naar de plaats van de overval zou zijn gereden te noemen, waardoor het niet mogelijk is om deze verklaring te verifiëren. Overigens was verificatie al niet meer mogelijk, aangezien verdachte eerst op zitting met deze verklaring kwam. Indien deze lezing van verdachte juist zou zijn, was het in zijn belang om dit aanstonds bij de politie te vertellen, omdat de persoon bij wie hij achter op de scooter zou zijn gestapt, zijn alibi had kunnen bevestigen. Bij zijn laatste woord verklaarde verdachte ineens dat hij wel wist waar de beroving had plaatsgevonden. Hij had naar de telefoon van [medeverdachte] gebeld en zijn oproep zou beantwoord zijn door degene die toen bij [medeverdachte] was en die persoon vertelde waar zij waren. De rechtbank acht deze aanvullende verklaring ongeloofwaardig, omdat verdachte kort voor de straatroof contact had met [medeverdachte] en het onwaarschijnlijk is dat [medeverdachte] vervolgens zijn telefoon heeft afgestaan.
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte volgt dat het laatste contact tussen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] om 13.50 uur was, derhalve zeer kort voordat verdachte om 13.51 uur achter op de scooter was gestapt. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank eerder op dat [medeverdachte] en verdachte met elkaar communiceerden over het moment waarop verdachte opgehaald zou worden. De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat verdachte op het moment dat hij zijn school verliet telefonisch contact met [medeverdachte] heeft gehad en met hem heeft afgesproken dat [medeverdachte] hem op kwam halen. Verdachte is vervolgens bij [medeverdachte] achter op de scooter gestapt. Verdachte heeft onderweg de zwarte jas van [medeverdachte] over zijn rood/zwarte vest/jas aangetrokken, waarschijnlijk om herkenning te voorkomen. Vervolgens zijn zij achter het slachtoffer [slachtoffer 1] aangereden en heeft de straatroof plaats gevonden.
Herkenningen verdachte
De rechtbank acht de herkenningen zoals deze zijn gedaan door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , anders dan de raadsman, voldoende specifiek en onderscheidend.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet slechts de neus van de bijrijder op de scooter zichtbaar is, maar ongeveer driekwart van zijn gezicht. Daarnaast is het postuur van de bijrijder zichtbaar. Beide verbalisanten kennen verdachte ambtshalve, hebben regelmatig contact met verdachte en hebben gedetailleerd beschreven waaraan zij de bijrijder op de scooter herkennen als verdachte.
Daar komt bij dat ook de grijze/blauwgrijze broek met diverse scheuren en witte sneakers overeenstemmen met de kleding en schoenen die verdachte die dag droeg.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat hetgeen de raadsman heeft gesteld over de wijze waarop de herkenningen volgens hem tot stand zouden zijn gekomen, namelijk dat “het voor de hand ligt dat men eerst de – op de beelden duidelijk zichtbare – medeverdachte heeft herkend en vervolgens bij de herkenning van verdachte heeft gevist uit een vijver met bekenden van deze medeverdachte”, niet is onderbouwd.
Zendmasten
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op de zendmastgegevens betreffende de locatie van zijn telefoon, geen tijd heeft gehad om een straatroof te plegen.
De rechtbank overweegt dat het enkele gegeven dat er vrij weinig tijd zit tussen het aanstralen van de zendmast op de [straat 1] in [plaats 2] om 13.58 uur, vlakbij de plaats van de straatroof, en het moment waarop de telefoon de zendmast om 14.11 uur de [straat 2] in [plaats 4] aanstraalde, niet maakt dat verdachte geen tijd zou hebben gehad om de beroving te plegen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat de medeverdachte [medeverdachte] verdachte niet alleen heeft opgehaald van school, zijn jas heeft geleend, naast het slachtoffer is gaan rijden en vaart heeft geminderd in de nabijheid van het slachtoffer, waardoor verdachte de kans kreeg om het slachtoffer van zijn fiets te duwen of te trappen teneinde hem te beroven van zijn horloge. Bovendien heeft [medeverdachte] ervoor gezorgd dat hij en verdachte nadat het feit gepleegd was, er snel vandoor konden gaan. Deze gang van zaken wijst op een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] , gelet op de aard van het letsel, het operatief ingrijpen, de geschatte duur van de genezing en de onzekerheid of er wel of niet een volledig herstel zal volgen, gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als bijrijder van de scooter degene is geweest die het slachtoffer van zijn horloge heeft beroofd, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
16-272199-19 [20]
Verdachte heeft het onder 16-272199-19 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 augustus 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 1 en 2:
  • een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, van [verbalisant 4] , pagina 19 en 20.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-265381-19op 5 november 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, een horloge, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- met kracht tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer 1] te trappen of te duwen en
- voornoemde [slachtoffer 1] vast te pakken en
- voornoemde [slachtoffer 1] op de grond te duwen en
- de knie tegen het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te drukken,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde breuk van de elleboog, ten gevolge heeft;
16-272199-19op 12 mei 2019 te [plaats 2] openlijk, te weten, op het [straat 3] en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] :
- meermalen tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen, en
- eenmaal tegen het lichaam te trappen en
- eenmaal tegen het lichaam te duwen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de parketnummers 16-265381-19 en 16-272199-19 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16-265381-19
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt geleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
16-272199-19
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van beide feiten te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 158 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechteis heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om bij een volledige bewezenverklaring de door de officier van justitie geëiste straf te matigen en een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander [slachtoffer 1] op gewelddadige en brutale wijze beroofd van zijn horloge. Het gaat om een laffe actie, waarbij zij niet hebben stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft verdachte samen met anderen op de openbare weg, te weten het stationsgebied in [plaats 2] op klaarlichte dag, geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten al dan niet langdurige, psychische schade bij de slachtoffers aan kunnen richten en dat dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving oproepen. Voorts heeft [slachtoffer 1] ernstig letsel opgelopen en is thans nog onduidelijk op hij zijn arm ooit weer volledig kan gebruiken. De rechtbank rekent verdachte de rol die hij bij beide feiten heeft gespeeld zwaar aan. Verdachte heeft bij de straatroof de feitelijke beroving uitgevoerd. Bij het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] is het verdachte geweest die op het slachtoffer is afgelopen en de eerste klap heeft uitgedeeld. Verdachte schuwt het gebruik van geweld niet. Bovendien rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij met betrekking tot de straatroof geen openheid van zaken heeft gegeven en wisselende verklaringen heeft afgelegd.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor:
- openlijk geweld tegen personen uit van een taakstraf van 40 uren, dan wel 20 dagen jeugddetentie, waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel telt voor 40 uur taakstraf, dan wel 20 dagen jeugddetentie. De rechtbank acht in dit geval de rol van verdachte en de plaats waar het zich heeft afgespeeld strafverzwarend;
- een straatroof uit van een taakstraf van 60 uren, dan wel 30 dagen jeugddetentie, waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel telt voor 60 uur taakstraf, dan wel 30 dagen jeugddetentie. De rechtbank acht in dit geval de rol van verdachte, de aard van het geweld, de aard van het letsel en het kennelijke georganiseerde handelen van verdachte en zijn medeverdachte strafverzwarend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 2 juni 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld;
- een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 juli 2020, uitgebracht door F.J. Lantain, raadsonderzoeker.
Uit het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat verdachte op vrijwel alle leefgebieden goed functioneert. Het is van belang dat verdachte dit voortzet om de kans op herhaling te verkleinen. Uit onderhavig onderzoek komen er echter ook geringe risicofactoren naar voren. De tenlastegelegde feiten en de ontkennende houding van verdachte maken het moeilijk om een goede afweging te kunnen maken.
Kijkend naar hoe verdachte op dit moment functioneert zou een forse werkstraf met
(bijvoorbeeld) een voorwaardelijke jeugddetentie de meest passende straf zijn. Het is echter zorgelijk dat wanneer verdachte een aandeel heeft gehad bij onderhavige delicten, hij hierin
dan niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Dit roept veel vragen op over onder andere zijn gewetensontwikkeling. Ook is het onduidelijk wat er precies is gebeurd en hebben er dan nog geen goede delictbesprekingen plaatsgevonden. Om deze reden wordt een jeugdreclasseringsmaatregel de meest passende reactie geacht. Wanneer er goede delictbesprekingen kunnen plaatsvinden, komt er meer zicht op de aanleiding, vaardigheden en context waar binnen een jeugdreclasseringsmaatregel kan worden ingezet zodat de kans op herhaling wordt verkleind. Daarnaast kan de jeugdreclasseringsmaatregel een goede stok achter de deur zijn om zijn positieve ontwikkeling vast te houden. Tevens wordt geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, zodat hij op deze manier ook de directe consequenties van zijn negatieve gedrag ervaart.
Een voorwaardelijke jeugddetentie wordt uiteindelijk niet passend geacht. De Raad voor de Kinderbescherming ziet hier op dit moment geen pedagogische meerwaarde meer in.
Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daarbij een jeugdreclasseringsmaatregel.
Op de zitting is mevrouw Nijssen, jeugdreclasseerder bij de Jeugd- en Gezinsbeschermers, als getuige deskundige gehoord. Zij heeft bevestigd dat verdachte zich goed aan de afspraken in het kader van de ITB Harde Kern houdt.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het onder parketnummer 16-272199-19 bewezenverklaarde op 23 oktober 2019 een strafbeschikking is afgegeven voor een geldboete van € 180,--. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de rol die verdachte bij beide feiten heeft gespeeld, enkel een deels voorwaardelijke werkstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Voorts acht de rechtbank het zorgelijk dat verdachte, hoewel er op vrijwel alle leefgebieden geen zorgen lijken te zijn, zich schuldig heeft gemaakt aan twee zeer ernstige feiten, onvoldoende verantwoordelijkheid daarvoor neemt en geen openheid van zaken geeft bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 157 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij jeugdreclasseringtoezicht als bijzondere voorwaarde, passend en geboden is.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, opleggen, indien verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Gelet op de persoon van verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming waarin staat beschreven dat binnen een jeugdreclasseringsmaatregel de kans op herhaling wordt verkleind, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door Jeugd- & Gezinsbeschermers dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.083,07. Dit bedrag bestaat uit € 1.583,07 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16-265381-19 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden voor wat de betreft de contributie van hockey en golf, nu deze kosten geen rechtstreekse schade betreffen. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat alle sporten in verband met Corona 3 maanden stil hebben gelegen en dat de benadeelde partij die maanden sowieso niet had kunnen sporten. Voor het overige heeft de verdediging verzocht aansluiting te zoeken bij het oordeel van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij zoals in het vonnis van de medeverdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade komt in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. De kosten die door de ouders betaald zijn, te weten het contributiegeld voor hockey en golf, zijn kosten die door de ouders ten behoeve van het minderjarige slachtoffer zijn gemaakt en komen daarom voor vergoeding in aanmerking. De contributie heeft tijdens de coronatijd gewoon doorgelopen. Het enkele feit dat in verband met Corona mogelijk enige tijd niet gesport kon worden, maakt dat niet anders. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen tot het bedrag van € 1.583,07.
De rechtbank waardeert de immateriële schade op € 2.000,- en zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom tot een totaalbedrag van € 3.583,07 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De vordering is voor het resterende deel onvoldoende onderbouwd en nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.583,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
-verklaart het onder de parketnummers 16-265381-19 en 16-272199-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder de parketnummers 16-265381-19 en 16-272199-19 meer of anders ten
laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder de parketnummers 16-265381-19 en 16-272199-19 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 157 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
-
als voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding gedurende de proeftijd meldt bij de Jeugd- & Gezinsbeschermers (adres: Burg. De Bordesstraat 84 te Bussum, telefoonnummer 06-11704281), en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- waarbij de Jeugd- en Gezinsbeschermers opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat
de bijzondere voorwaarden en het toezichtdoor de Jeugd- & Gezinsbeschermers
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 75 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.583,07, bestaande uit
€ 1.583,07 aan materiële en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 3.583,07 aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalings-verplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. Y.M. Vanwersch en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2020.
Mr. Y.M. Vanwersch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-265381-19
hij, op of omstreeks 5 november 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge (merk Rolex), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- (met kracht) tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen en/of te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) vast te pakken en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) op/naar de grond te duwen en/of
- de knie tegen/in de buik en/of borst, althans het (boven)lichaam, van voornoemde Kranenburg te drukken en/of te plaatsen;
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde breuk in/van de elleboog, althans de (onder)arm, en/of een Shear fracture van de distale humerus in/van de elleboog, althans een fractuur in/van de (onder) arm, in elk geval zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
16-272199-19
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te [plaats 2] openlijk, te weten, op het [straat 3] en/of voor het [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2]
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het lichaam te trappen/schoppen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het lichaam te duwen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Einddossier van 7 november 2019 in het onderzoek 14Roland, opgemaakt door de Districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 169. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , pagina 7.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , pagina 8.
4.Letselrapportage Forensische Geneeskunde d.d. 13 december 2019, als bijlage 2 gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] .
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 19.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 14.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 15.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
9.Verklaring verdachte [medeverdachte] , pagina 125.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 101.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 104.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 105
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 107
14.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 112.
15.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 147.
16.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 148.
17.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, pagina 30.
18.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, pagina 29.
19.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, pagina 31.
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 november 2019, genummerd PL0900-2019138947, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, district Gooi- en Vechtstreek, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 110. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.