ECLI:NL:RBMNE:2020:6079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
05-307235-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof met voorwaardelijk opzet op steken, heling, vernieling en binnendringen woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van straatroof, heling, vernieling en het binnendringen van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 december 2019 samen met een medeverdachte in Arnhem het slachtoffer, [slachtoffer 1], met geweld heeft beroofd. Het slachtoffer werd geslagen en meerdere keren met een scherp voorwerp gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat geweld zou worden gebruikt tijdens de beroving, en dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een gestolen bromfiets en vernieling van eigendommen van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 365 dagen opgelegd, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en begeleiding. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 05-307235-19; 05-307355-19 (ttz. gev.) en 05-142507-19 (ttz. gev.) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd [Verblijfplaats] te [locatie 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 2 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, alsmede mr. L. van Gaalen-Van Beusekom namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 05-307235-19 is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De zaken zijn op de zitting gevoegd.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
05-307235-19
op 27 december 2019 samen met een ander in Arnhem [slachtoffer 1] met geweld heeft beroofd door die [slachtoffer 1] te stompen, slaan, schoppen en trappen en met een scherp voorwerp in een been, arm, pols en het gezicht te steken
;
05-307355-19
op 10 december 2019 in Arnhem een bromfiets heeft geheeld;
05- 142507-19
feit 1
op 14 juni 2019 in [woonplaats] een ruit en deur van [slachtoffer 2] heeft vernield;
feit 2
Op 14 juni 2019 in [woonplaats] de woning van [slachtoffer 2] is binnengedrongen.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 05-307235-19, het onder parketnummer 05-307355-19 en het onder 1 en 2 van parketnummer 05-142507-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 05-307235-19 ten laste gelegde gesteld dat de diefstal met geweld, voor wat betreft het eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen onder het laatste gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten het steken met een voorwerp.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat het opzet, dan wel het voorwaardelijk opzet, van verdachte gericht was op dit gepleegde geweld.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de samenwerking tussen beide verdachten ook zag op dit geweld. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte gestoken heeft. Verdachte ontkent dat hij gestoken heeft en hij heeft niet gezien dat er gestoken is. Op de handen van verdachte is geen bloed aangetroffen, wel op de handen en kleding van de medeverdachte.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit ten aanzien van het letsel aan de pols van het slachtoffer, omdat het maar de vraag is of dit een steek-/ snijverwonding betreft.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 05/307355-19 ten laste gelegde opzetheling. Niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat de scooter gestolen was, nu niet vastgesteld kan worden hoe en onder welke omstandigheden verdachte in het bezit van de scooter is gekomen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 05-142507-19 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
05-307235-19 [1]
[slachtoffer 1] kwam op 27 december 2019 met de trein aan op het centraal NS station te
Arnhem. Hij liep langs [Straat 3] richting zijn woning. Vanaf dat moment kon hij zich niets meer herinneren. Toen hij van het NS station richting zijn huis liep, had hij een grijze rugzak met daarin zijn Apple laptop, Apple muis, een powerbank en een adapter bij zich. Deze rugzak had hij daarna niet meer. [2] Het eerste moment dat hij weer iets wist, was het moment dat zijn oog werd gehecht in het ziekenhuis. [3]
[getuige 2] werd op 27 december 2019 omstreeks 22.51 uur gebeld door haar vriend [slachtoffer 1] . Zij hoorde hem zeggen “Ik ben net helemaal in elkaar geslagen door twee gasten”, "Au au, ik heb pijn aan mijn hoofd" "Ze hebben mijn tas met laptop". Daarna
hoorde ze hem roepen om hulp. Ze hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat de mannen hadden gezegd “Geef me je spullen”. [4]
[getuige 1] reed op 27 december 2019 ’s avonds over de [Straat 1] in Arnhem en zag een jongen op de rand van de rijbaan staan. Later bleek dit het slachtoffer te zijn (de rechtbank begrijpt dat hier [slachtoffer 1] wordt bedoeld). Het gezicht van de jongen was helemaal beschadigd. Op dat moment zag hij ook twee jongens wegrennen, zij stonden op dat moment ongeveer 10 meter achter het slachtoffer. [5]
Forensisch arts J.M.B.L van Remmen heeft [slachtoffer 1] op 2 januari 2020 onderzocht. [6] Bij [slachtoffer 1] werd het navolgende letsel vastgesteld:
• een steekverwonding aan de linker wenkbrauw,
• een steekverwonding nabij de linkerooghoek buitenzijde,
• een steekverwonding in het rechter been,
• een snij, mogelijk ook steekverwonding in de linker pols,
• een schaafverwondingen op de neus rug
• een schaafverwonding op de rechter knieschijf,
• twee afgebroken snijtanden
• een kneuzing van de rechter wang
• en een zware hersenschudding.
De steek- cq snijverwondingen zijn toegebracht met een scherp snijdend en stekend voorwerp.
Afgaande op het aantal letsel is er minstens vier keer gestoken, minstens eenmaal in de linker wenkbrauw, minstens eenmaal nabij het linker oog, minstens eenmaal in het rechter been en minstens eenmaal in de linker pols. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 december 2019 in Arnhem omstreeks 22.25 uur samen met een ander (hierna te noemen: de medeverdachte) naar buiten was gegaan. Verdachte had geld nodig. [8] Zij zeiden tegen elkaar dat er geld moest komen. Zij spraken er over. Zij zagen het slachtoffer lopen met een rugzak. Hij, verdachte, dacht dat daar wel iets in zou kunnen zitten. Zij dachten allebei hetzelfde en spraken dit alle twee uit. Zij liepen samen naar het slachtoffer toe. [9] Hij, verdachte, liep achter het slachtoffer en hij sloeg het slachtoffer met zijn vuist tegen de zijkant van zijn gezicht. Het slachtoffer viel voorover. Daarna is hij samen met zijn medeverdachte weggerend. Onderweg had hij de rugzak van het slachtoffer weggegooid. Op het moment dat hij de politie zag had hij zijn jas en bivakmuts weggegooid. Het mes dat later door de politie gevonden was, was het mes dat hij bij zich had en na de beroving had weggegooid. [10]
Bewijsoverweging
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte het plan gemaakt om iemand te beroven, omdat zij geld nodig zouden hebben. Zij zijn samen naar buiten gegaan. Verdachte heeft daarbij een mes meegenomen. Op het moment dat zij het slachtoffer zagen lopen, en dachten dat bij hem wel iets te halen viel en dit ook tegen elkaar uitspraken, zijn zij naar het slachtoffer toegelopen. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer zonder enige waarschuwing van achteren met grote kracht tegen de zijkant van zijn gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft beide verdachten niet zien aankomen. Vervolgens is de rugzak van het slachtoffer afgepakt en zijn beide verdachten samen weggerend. Ze hebben daarbij het slachtoffer zwaar gewond achtergelaten. Verdachte heeft onderweg de rugzak van het slachtoffer van zich af gegooid, evenals zijn eigen mes, jas en bivakmuts. De handelingen van verdachte zijn zodanig substantieel en in samenwerking met de medeverdachte begaan, dat verdachte op grond daarvan als medepleger van de diefstal met geweld moet worden aangemerkt.
De volgende vraag is of de verdachte er ernstig rekening mee moest houden dat er een mes zou worden gebruikt. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal met geweld is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader. Wel moet worden vastgesteld dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat bij de straatroof een mes zou worden gebruikt en dat deze kans door hem is aanvaard. De rechtbank leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat het gebruik van geweld een, bij de geplande beroving, ingecalculeerde handeling was.
Wie het slachtoffer heeft gestoken, verdachte en/of zijn medeverdachte, kan niet worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat het slachtoffer, nadat verdachte hem had geslagen, met een scherp voorwerp op meerdere plaatsen in zijn lichaam is gestoken. Dat verdachte niet gezien zou hebben dat het slachtoffer met een mes is gestoken acht de rechtbank, gelet op de aard en de omvang van het letsel van het slachtoffer en het samen wegrennen van verdachte en zijn medeverdachte, niet geloofwaardig. Verdachte had ten tijde van de straatroof een mes bij zich. Uit het dossier is gebleken (parketnummer 05-142507-19) dat de verdachte vaker een mes op zak heeft. Verdachte heeft zich, nadat het slachtoffer met een mes is gestoken, niet daarvan gedistantieerd maar is samen met de medeverdachte met de rugzak van het slachtoffer weggerend. Verdachte heeft, voordat hij werd aangehouden door de politie, zijn mes weggegooid. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vanaf het begin tot het einde van de door hun geplande beroving samen geweest.
Verdachte heeft door te handelen zoals hiervoor is aangegeven, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de beroving het slachtoffer ook met een mes, dan wel een scherp voorwerp, gestoken zou kunnen worden en daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor letsel zou kunnen oplopen.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer ten aanzien van de steekverwonding in de pols van [slachtoffer 1] wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande en de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 05-307235-19 ten laste gelegde feit.
05-307355-19 [11]
Verbalisant [verbalisant] zag op 10 december 2019 op de [Straat 2] in Arnhem twee jongens op een scooter rijden. De bestuurder van de scooter keek weg toen hij verbalisant zag. Verbalisant was vervolgens achter de scooter aangereden. Even later zag hij dat de bestuurder naast de scooter stond. De bestuurder bleek te zijn: [verdachte] .
Verbalisant zei tegen de bestuurder dat hij de draaiende motor van de scooter uit moest zetten. De bestuurder zei dat dat dat niet kon. Verbalisant zag dat er geen sleutel in het contactslot zat en dat het contactslot er in het geheel uit was gehaald. Verder zag hij dat er veel schade en krassen rondom het slot zaten. [12] Bij controle van het kenteken van de scooter, [kenteken] , zag hij dat de scooter als gestolen stond gesignaleerd. [13]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn scooter met het kenteken [kenteken] , Deze is in de periode van 6 op 7 december 2019 in Arnhem gestolen. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 december 2019 in Arnhem op een scooter reed toen hij werd aangehouden door de politie. [15]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op de staat van de scooter, het ontbreken van een contactsleutel en het geheel verwijderde contactslot, had kunnen vermoeden dat er iets aan de hand was met deze scooter en dat deze mogelijk van diefstal afkomstig zou kunnen zijn. De verklaring van verdachte dat hij al deze gebreken niet heeft gezien op het moment dat hij op deze scooter ging rijden acht de rechtbank niet aannemelijk.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de scooter bij iemand had opgehaald en naar iemand toe moest brengen. Verdachte weigert de namen van deze personen te noemen en geeft daarmee geen enkel aanknopingspunt om nader onderzoek te kunnen doen naar zijn verklaring.
De rechtbank acht op grond van dit alles wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
05-142507-19 [16]
Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 10 van het dossier.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
05-307235-19
op 27 december 2019 te Arnhem, op de openbare weg, te weten de [Straat 1] , tezamen en in vereniging met een ander, een rugtas, een laptop, een computermuis, een powerbank en een adapter, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tezamen en in vereniging met een ander
- die [slachtoffer 1] in het gezicht te stompen en
- meermalen met een scherp voorwerp in een been, in de pols en in het gezicht te steken;
05-307355-19
op 10 december 2019, te Arnhem, een goed, te weten een bromfiets, merk/type: Piaggio N/A, kenteken: [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
05-142507-19
feit 1
op 14 juni 2019 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een deur, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft vernield;
feit 2
op 14 juni 2019 te [woonplaats] in de woning [adres 2] bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
05-307235-19
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, het zij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
05-307355-19
schuldheling;
05-142507-19
feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2
het in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden meewerken aan een plaatsing in een begeleid wonen project, meewerken aan behandeling, een medicatiegebod, een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor het [locatie 2] in Arnhem.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte heeft een belaste voorgeschiedenis en er dient te worden ingezet op hulpverlening. Het is van belang dat de verdachte zo snel mogelijk geplaatst wordt in een woonvoorziening waar hij de juiste begeleiding krijgt. Een medicatiegebod als bijzondere voorwaarde acht de verdediging niet wenselijk, aangezien er nog niet eerder een hulpverleningstraject is gestart.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte, [slachtoffer 1] op zeer gewelddadige wijze straat beroofd. [slachtoffer 1] is daarbij geslagen en op meerdere plaatsen gestoken en heeft daardoor ernstig en mogelijk blijvend letsel opgelopen. Twee steekwonden zijn vlakbij [slachtoffer 1] oog terechtgekomen. De gehechte verwondingen, ook die in zijn gezicht, zullen blijvende en zichtbare littekens achterlaten. Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer en in de samenleving. Slachtoffers ondervinden hiervan bij hun dagelijks functioneren nog lange tijd de gevolgen, zoals ook blijkt uit de toelichting van [slachtoffer 1] op de door hem ingediende vordering.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij enkel heeft gehandeld vanuit zijn behoefte om aan geld te komen en dat hij en zijn medeverdachte het slachtoffer gewond op straat hebben achtergelaten.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling, schuldheling en het tegen de wil van de bewoner betreden van een woning. Dergelijke feiten zorgen voor overlast en financiële schade bij de benadeelden.
Een andere strafoplegging dan een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf doet geen enkel recht aan de ernst van het onder 05-307235-19 tenlastegelegde feit, het daarbij door verdachte en zijn medeverdachte gebruikte geweld en de ernst van het letsel van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande kan alleen worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf .
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 maart 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- een Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 maart 2020 en een begeleidend schrijven van 1 april 2020 van de Raad voor de Kinderbescherming, uitgebracht door M. Jacobs, raadsonderzoeker;
- een psychologisch rapport van 17 februari 2020, uitgebracht door K. Oostra, GZ-psycholoog.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestaande uit een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis en het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau. Deze gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijd van het tenlastegelegde een beïnvloedde de keuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte beschikt over een verminderde impulscontrole, waardoor het tijdig nadenken over de eventuele consequenties van zijn gedrag wordt beperkt en waardoor het voor verdachte lastiger is om zijn gedrag tijdig bij te sturen. Het doorzien van oorzaak-gevolgrelaties is lastig, gezien het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau en het snel overprikkeld zijn (en het hierdoor missen van het overzicht). Daarnaast lijkt verdachte sneller geneigd zich in risicovolle situaties te begeven. Dit in combinatie met een negatief sociaal netwerk en hogere mate van beïnvloedbaarheid maakt dat verdachte sneller geneigd is tot grensoverschrijdend gedrag. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Om de ontwikkeling van verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen is begeleiding en behandeling aangewezen. Behandeling kan pas goed van de grond komen wanneer er voldoende stabiliteit is verkregen op het gebied van onder andere huisvesting, dagbesteding en financiën. Het verdient aanbeveling dan nogmaals met verdachte te kijken naar de invloed van de ingrijpende gebeurtenissen op zijn huidige functioneren en eventueel opnieuw traumabehandeling aan te bieden. Middels psycho-educatie kan zijn motivatie voor traumabehandeling mogelijk vergroot worden. Er dient gewerkt te worden aan verbetering van zijn emotieregulatie. Wanneer de lijdensdruk is afgenomen, kan tevens aandacht besteed worden aan het vergroten van zijn probleemoplossende vaardigheden. Behandeling middels Psycho Motore Therapie kan in eerste instantie een goede optie zijn. Wat betreft de woonsituatie lijkt een plaatsing in een kleinschalige 24-uurs voorziening het best passend, waarbij uiteindelijk toegewerkt wordt naar het aanleren van meer zelfstandigheid. Aangezien de begeleiding en behandeling naar verwachting langdurig van aard zullen zijn, wordt een voorwaardelijk kader met onder andere begeleiding door de jeugdreclassering in dit kader wenselijk geacht.
Geadviseerd wordt verplichte begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat verdachte mee moet werken aan een plaatsing in een 24-uurs woonvoorziening en behandeling, geboden door een instelling als Karakter (of soortgelijke instelling).
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en de door K. Jansen, raadsonderzoeker, gegeven toelichting volgt dat verdachte sinds 29 december 2019 wordt begeleid door het Leger des Heils. Zowel het algemeen recidive risico als het dynamisch risico profiel zijn hoog. Er zijn zorgen op vrijwel alle gebieden. De Raad voor de Kinderbescherming onderschrijft de conclusies en het advies van de psycholoog.
Geadviseerd wordt om verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie of werkstraf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte zijn medewerking verleent aan een plaatsing in een 24-uurs voorziening en aan een behandeling door een instelling als Karakter, of een soortgelijke instelling.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 14 februari 2020 een strafbeschikking van € 140,00 is opgelegd. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen zijn geadviseerd en een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor [locatie 2] te Arnhem.
De rechtbank zal geen gebod op het eventuele gebruik van medicatie opleggen, gelet op het advies van de psycholoog dat verdachte hier erg afwijzend tegenover staat en dat een medicatiegebod om die reden vooralsnog niet haalbaar lijkt.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen/gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.052,46. Dit bedrag bestaat uit € 8.052,46 materiele schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 05-307235-19 ten laste gelegde feit. Mr. L. van Gaalen-Van Beusekom heeft ter terechtzitting de vordering van de benadeelde partij nader toegelicht.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig, hoofdelijk toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit dat de benadeelde partij deels niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering deels afgewezen dient te worden.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat:
  • de post gederfde inkomsten te ingewikkeld is en zich niet leent voor een behandeling in deze strafzaak. Er wordt gesproken over een brutomarge, maar tevens wordt aangegeven dat bepaalde bedragen buiten beschouwing worden gelaten;
  • het een verwachting is dat ook het eigen risico voor het komende jaar betaald zal worden;
  • bij de kosten van de kleding geen rekening is gehouden met afschrijvingskosten;
  • de immateriële schade zoals die is toegewezen in de bij de vordering gevoegde voorbeelden, lager is dan de gevorderde € 5.000,00. Voorts dient bij het bepalen van de immateriële schade rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte niet degene is die het slachtoffer gestoken heeft.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 05-307235-19 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering ten dele toewijzen en overweegt daartoe als volgt.
- “ “eigen risico zorgverzekering 2019” € 885,00.
De rechtbank acht deze post voldoende onderbouwd;
- “ “materiele schade kleding” € 474,36.
De rechtbank acht deze post voldoende onderbouwd, maar zal een afschrijving hanteren en waardeert de schade op € 300,00;
- “ “medisch overig” € 885,00.
De rechtbank acht deze post op dit moment onvoldoende onderbouwd, nu deze schade nog niet is komen vast te staan;
- “ “verlies arbeidsvermogen/inkomstenderving” € 5.675,00.
De rechtbank acht deze post onvoldoende onderbouwd, onder meer omdat deze post is gebaseerd op een concept winst- en verlies rekening en er geen definitieve stukken zijn;
- kosten ter vaststelling schade” € 113,10.
De rechtbank acht deze post onvoldoende onderbouwd;
- “ “immateriële schade” € 5.000,00.
De cognitieve schade is nog niet vast te stellen. De rechtbank schat, mede gelet op vergelijkbare zaken, de immateriële schade op € 3.000,00.
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 4.185,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot de dag van volledige betaling
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank zal, nu verdachte minderjarig is, daarbij geen vervangende gijzeling toepassen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138, 312, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 05-307235-19, het onder parketnummer 05-307355-19 en het onder 1 en 2 van parketnummer 05-142507-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 365 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 165 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Arnhem, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* zijn medewerking verleent aan een plaatsing in een 24-uurs woonvoorziening;
* zijn medewerking verleent aan behandeling geboden door Karakter, of een soortgelijke instelling;
* gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of direct, contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer 1] . De controle op dit contactverbod zal worden uitgevoerd door de politie;
* gedurende de proeftijd zich niet zal begeven naar of bevinden in [locatie 2] te Arnhem. De controle op dit locatieverbod zal worden uitgevoerd door de politie;
- waarbij het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Arnhem opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 4.185,00, bestaande uit € 1.185,00 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 4.185,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. Bakker, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. E.J. van Rijssen, kinderrechter, en N.M. Spelt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
05-307235-19
hij op of omstreeks 27 december 2019 te Arnhem, althans in Nederland, op de openbare weg, te weten de [Straat 1] ,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een rugtas, een laptop, een computermuis, een powerbank en/of een adapter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen heeft weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
- die [slachtoffer 1] één of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het (boven)lichaam te stompen, te slaan, te schoppen en/of te trappen en/of
- één of meermalen met een scherp voorwerp in een been,
in de arm/pols en in het gezicht/het hoofdte steken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
05-307355-19
hij op of omstreeks 10 december 2019, te Arnhem, een goed, te weten een bromfiets (merk/type: Piaggio N/A, kenteken: [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
05- 142507-19
1
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te [woonplaats] in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres 2] bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen
dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 februari 2020, genummerd 20200212.0900, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland Midden, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 267. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 25.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , pagina 30.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 173.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 170
6.Een afschrift van een letselverklaring betreffende [slachtoffer 1] van 9 februari 2020, opgemaakt door mr. drs. J.M.B.L. van Remmen, forensisch arts bij de GGD Gelderland-Midden, pagina 71.
7.Een afschrift van een letselverklaring betreffende [slachtoffer 1] van 9 februari 2020, opgemaakt door mr. drs. J.M.B.L. van Remmen, forensisch arts bij de GGD Gelderland-Midden, pagina 74.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 237.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 december 2019 door de rechter-commissaris,
10.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2020.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 december 2019, genummerd PL0600-2019553107, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 5.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 10.
15.Verklaring verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2020.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 juni 2019, genummerd PL0600-2019259795, opgemaakt door politie eenheid Oost-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 29. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.