ECLI:NL:RBMNE:2020:6078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
16-284620-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van medewerkers van een jeugdinstelling met een mes door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van bedreiging met een mes. De verdachte heeft op 25 november 2019 in [plaats 1] samen met een ander [slachtoffer 1] bedreigd en op 16 februari 2020 in [plaats 2] [slachtoffer 2] met een mes bedreigd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 26 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft beide feiten bekend, en de rechtbank heeft deze als wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de problematiek van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke beperking en posttraumatische stressstoornis, en heeft besloten dat behandeling in een civiel kader voorrang heeft boven jeugddetentie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 51 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een werkstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot de behandeling van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 200,00 toegewezen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-284620-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] ( [verblijfplaats] ) .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 26 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 25 november 2019 in [plaats 1] , samen met een ander, [slachtoffer 1] met een mes heeft bedreigd;
feit 2 op 16 februari 2020 in [plaats 2] [slachtoffer 2] met een mes heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 mei 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 17 en 18;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 20 en 21;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 153.
Bewijsmiddelen feit 2 [2]
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 mei 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 3 en 4.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 25 november 2019 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- zich met een mes naar [jeudginstelling] te begeven en
- een mes, in die richting van [slachtoffer 1] heeft getoond en voorgehouden en
- daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Ik maak jullie dood en ik snijd jullie koppen eraf” en “Ik steek je neer met het mes” en
- vervolgens steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en dreigend de woorden heeft toegevoegd “Ik pak jou nog wel”;
feit 2
op 16 februari 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- tegen die [slachtoffer 2] te roepen “Geef nu mijn oplader anders steek ik je” en
- vervolgens die [slachtoffer 2] met een mes, te steken en te prikken in het lichaam en
- vervolgens steekbewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en
- vervolgens dreigend de woorden toe te voegen: “Kom maar op” en “Ik steek jullie neer”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 51 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een werkstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte van 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich onder de door
de hulpverlening noodzakelijke geachte behandeling zal stellen en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door die behandelaar/behandelende instelling in het kader van
die behandeling worden gegeven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft verzocht bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met de persoon van verdachte en de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft op verschillende momenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes bedreigd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het in beide gevallen medewerkers van jeugdinstellingen betrof die ten tijde van de bedreigingen bezig waren met hun werk. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Dit soort feiten zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook bij het personeel en de andere bewoners van de jeugdinstellingen en in de maatschappij in het algemeen. De slachtoffers kunnen hiervan nog lange tijd de gevolgen van ondervinden in hun privéleven en op hun werk, zoals ook wel blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] .
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 april 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 mei 2020 uitgebracht door L. Zijlstra, raadsonderzoeker;
- een psychologisch rapport van 30 maart 2020, uitgebracht door D.E.M. van Dijk.
Uit het rapport van D.E.M. van Dijk blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking en van een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast is er sprake van ernstige hechtingsproblematiek. Punten van zorg in de ontwikkeling van verdachte zijn agressieregulatieproblemen, leer- en onderwijsproblemen (geen passend onderwijs beschikbaar), onverwerkte rouw, parentificatie en gevoeligheid voor (overmatig) middelengebruik. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens waren ook aanwezig en van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Voor beide feiten geldt dat een min of meer vergelijkbaar patroon naar voren komt, waarbij een aaneenschakeling van gebeurtenissen spanning oproept dan wel verhoogt, die herinneringen aan traumatische ervaringen triggert, waardoor verdachte zich onveilig voelt. Hij reageert hier primair op met een vechtreactie (agressie) met als doel om zichzelf te verdedigen. Zijn verstandelijke beperking leidt ertoe dat hij zaken niet goed overziet, niet kan reflecteren op zijn gevoelens en gedrag en geen overzicht heeft over oorzaak en gevolg, waardoor het hem niet lukt om tot andere keuzes te komen en zijn gedrag bij te sturen. Als gevolg van zijn algehele ontwikkelingsachterstand heeft verdachte een beperkt begrip van de wereld om zich heen en is er sprake van een zwakke zelfsturing en beïnvloedbaarheid.
Geadviseerd wordt om verdachte beide feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt, bij gelijkblijvende omstandigheden, als hoog ingeschat.
In het kader van vermindering van de kans op recidive en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt behandeling noodzakelijk geacht. Voor wat betreft het strafrechtelijk deel kan hierbij gedacht worden aan een agressie-regulatietraining. Deze training zou kunnen plaatsvinden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Voor de overige zorgen die naar voren komen, heeft naar de mening van onderzoekster het civielrechtelijke kader voorrang. Binnen dat kader dient een passende verblijfplaats voor verdachte geregeld te worden. Hierbij wordt gedacht aan een kleinschalige woonvoorziening. Op een dergelijke plek kan er een basis opgebouwd worden waarin het vertrouwen van verdachte kan herstellen en groeien, doordat hij veilige relaties kan opbouwen en kan werken en leren zonder dat hij naar school gaat. Vanuit een dergelijke omgeving, waar hem duidelijkheid en structuur worden geboden, kan gewerkt worden aan zijn hechtingsproblematiek en de verwerking van zijn traumatische ervaringen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) volgt dat verdachte de consequenties van zijn gedrag heeft ervaren doordat hij in jeugddetentie heeft gezeten. Voor het verminderen van de kans op herhaling is het voortzetten van de begeleiding vanuit de Jeugdreclassering noodzakelijk. Dit biedt verdachte de duidelijkheid en begrenzing waar hij baat bij heeft. De jeugdreclasseerder kan erop toezien dat verdachte meewerkt aan de noodzakelijke behandeling. Een leerstraf gericht op het reguleren van agressie en boosheid zou gelet op de feiten passend zijn. Echter vanuit [verblijfplaats] waar verdachte op dit moment verblijft wordt er ook gedacht aan behandeling gericht op de PTSS, omdat dit ten grondslag lijkt te liggen aan de agressie van verdachte. De Raad wil geen leerstraf opleggen, omdat dit wellicht de behandeling vanuit [verblijfplaats] zal doorkruisen en verdachte zal overvragen. Daarnaast zal behandeling van onderliggende trauma's mogelijk tot afname van agressie kunnen leiden. Naast begeleiding vanuit de Jeugdreclassering, vindt de Raad een deels voorwaardelijke werkstraf passend. Hierdoor zal verdachte ervaren dat zijn gedrag consequenties heeft en het biedt hem de mogelijkheid om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag.
Gezien de ernst van de feiten heeft de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie overwogen. Echter de Raad is van mening dat behandeling in het civiele kader voorrang heeft. De Raad wil ook voorkomen dat verdachte verder verhardt binnen de jeugddetentie. De Raad adviseert verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder de door de hulpverlening noodzakelijk geachte behandeling zal stellen.
E. Nijland, gezinsvoogd en jeugdreclasseerder bij de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich aansluit bij het rapport en advies van de Raad. Er wordt gezocht naar een vervolgplek waar verdachte geplaatst kan worden. De traumabehandeling komt nu op de eerste plaats. Wat verdachte verder nodig heeft, komt daarna aan bod om te voorkomen dat verdachte overvraagd wordt. Er is wel ruimte om verdachte een werkstraf uit te laten voeren.
De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij dat verdachte, gelet op zijn problematiek en jonge leeftijd, opnieuw gedetineerd komt te zitten.
De rechtbank zal verdachte daarom een jeugddetentie opleggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 51 dagen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf van 60 uren opleggen, De rechtbank zal een deel van de werkstraf, 30 uren, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarde zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Groep is geadviseerd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 400,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering te matigen omdat verdachte minderjarig is en omdat bij dergelijke beroepen dit soort incidenten in het salaris verdisconteerd is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het feit en de in de vordering gegeven toelichting, voldoende onderbouwd.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 200,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 november 2019.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de raadsman dat bij dergelijke beroepen dit soort incidenten in het salaris verdisconteerd is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 51 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte van 30 uren, indien de taakstraf niet of niet naar behoren verricht wordt te vervangen door 15 dagenjeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
* gedurende de proeftijd wordt verplicht zich onder de door de hulpverlening
noodzakelijk geachte behandeling te stellen, waarbij verdachte zich zal houden aan
de aanwijzingen die hem door die behandelaar/behandelende instelling in het kader
van die behandeling worden gegeven;
- waarbij William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. Bakker, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en I.G.C. Bij de Vaate, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juni 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 25 november 2019, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 1] , heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door
- zich met een mes naar [jeudginstelling] te begeven en/of
- aldaar te roepen dat hij/zij mensen dood wilde(n) maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in die richting van [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- ( daarbij) dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Ik maak jullie dood en ik snijd jullie koppen eraf” en/of “Ik steek je neer met het mes”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) steekbewegingen heeft/hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd “Ik pak jou nog wel”, althans woorden vang gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 16 februari 2020, te [plaats 2] , althans in Nederland, [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door
- tegen die [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) te roepen “Geef nu mijn oplader anders steek ik je”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken in de rug, althans het lichaam en/of
- ( vervolgens) steekbewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen: “Kom maar op” en/of “Ik steek jullie neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2019353581, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 164. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 februari 2020, genummerd PL1100-2020032235 opgemaakt door politie eenheid Noor-Holland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 42. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.