Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 augustus 2020 met producties 1 tot en met 11;
- de mondelinge behandeling op 13 augustus 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
2.De feiten
“Artikel 9. Overnamebeding9.1 Het bestaansrecht van [gedaagde] manifesteert zich in het vinden van de juiste opdrachten voor haar werknemers en het zodanig scholen, trainen en (intensief persoonlijk) begeleiden van haar werknemers dat daardoor een optimale aansluiting wordt geboden op vragen uit de markt. [gedaagde] is daar zo succesvol in dat haar opdrachtgevers haar werknemers soms benaderen met een baanaanbod. Ingaan op dergelijke aanbiedingen bedreigt rechtstreeks het voortbestaan van [gedaagde] ;9.2 Zonder toestemming van [gedaagde] is het Werknemer dan ook verboden binnen 1 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst te treden van, dan wel direct of indirect, werkzaam te zijn bij of voor een opdrachtgever;9.3 Onder opdrachtgever wordt in het kader van deze bepaling verstaan, de onderneming of persoon die op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt, behoort of in het voorafgaande jaar heeft behoord tot de kring van zowel directe als indirecte opdrachtgevers van [gedaagde] en/of een opdrachtgever van een gelieerde onderneming van [gedaagde] ;9.4 In de situatie dat Werknemer is ingezet via bemiddeling door een tussenpartij of broker dient daar waar in dit artikel “opdrachtgever” staat vermeldt, ook “eindopdrachtgever”, te worden gelezen.
3.Het geschil
primair:
I. om te bepalen dat de werking van de postcontractuele bedingen in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] (dus het overname- en relatiebeding en het concurrentiebeding) aldus wordt gematigd/beperkt dat deze niet in de weg staan aan het dienstverband van [eiser] per 1 mei 2020 bij [bedrijf 2] waarbij [eiser] door [bedrijf 2] voornoemd (uitsluitend) tewerkgesteld wordt bij [bedrijf 3] in het kader van de door [bedrijf 2] gewonnen aanbesteding en dat bij een dienstverband met [bedrijf 2] en tewerkstelling bij [bedrijf 3] [eiser] jegens [gedaagde] geen boetes zal verbeuren;
subsidiair:
II. om te bepalen dat de werking van die postcontractuele bedingen, voor zover [gedaagde] daaraan rechten zou kunnen ontlenen, met onmiddellijke ingang wordt geschorst in afwachting van een uitspraak in de te voeren bodemprocedure ter zake de rechten en verplichtingen van partijen opgenomen in de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst, onder bepaling dat in afwachting van de uitspraak in die bodemprocedure geen boetes zullen worden verbeurd;
meer subsidiair:
III. om te bepalen dat voor zover de werking van de postcontractuele bedingen niet volledig geschorst zou worden, de werking van de postcontractuele bedingen gedeeltelijk wordt geschorst en wel aldus dat het dienstverband van [eiser] bij [bedrijf 2] per 1 mei 2020, alsmede tewerkstelling door [bedrijf 2] via het [bedrijf 4] bij [bedrijf 3] , kan plaatsvinden onder bepaling dat in afwachting van de uitspraak in de te voeren bodemprocedure, geen boetes zullen worden verbeurd.
Tot slot vordert [eiser] (zowel primair als (meer) subsidiair) om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.