ECLI:NL:RBMNE:2020:6076

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
8612486 UV EXPL 20-123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot matiging van postcontractuele bedingen in arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een matiging van de postcontractuele bedingen in zijn arbeidsovereenkomst met gedaagde, [gedaagde]. Eiser heeft zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd en is per 1 mei 2020 in dienst getreden bij [bedrijf 2]. Hij stelt dat hij geen boetes verschuldigd is aan [gedaagde] voor het werken bij [bedrijf 3] via [bedrijf 2], omdat hij het overname- en relatiebeding niet overtreedt. Gedaagde betwist dit en stelt dat eiser wel degelijk het overname- en relatiebeding overtreedt door werkzaamheden voor [bedrijf 3] te verrichten zonder toestemming. De voorzieningenrechter oordeelt dat het overname- en relatiebeding rechtsgeldig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onbillijk wordt benadeeld door de handhaving van deze bedingen. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de bedingen, gezien de investeringen die zij in eiser heeft gedaan en de concurrentiepositie die op het spel staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8612486 UV EXPL 20-123 MN/38632
Kort geding vonnis van 2 september 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigden: mr. A.G.W. Verstraten en mr. J. Jacobs,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 augustus 2020 met producties 1 tot en met 11;
  • de mondelinge behandeling op 13 augustus 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich bezig houdt met consultancy, projectleiding en informatieanalyse op het gebied van automatisering en het daarbij ter beschikking stellen van arbeidskrachten om onder haar leiding en gezag werkzaamheden voor opdrachtgevers te verrichten.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1994, is op 1 oktober 2018 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van Young Potential voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst is per 1 februari 2020 voor onbepaalde tijd verlengd. [gedaagde] en [eiser] hebben ook een studieovereenkomst gesloten met afspraken over de vergoeding van de studiekosten voor het tweejarige interne trainingsaanbod van [gedaagde] .
2.3.
In de arbeidsovereenkomst van [eiser] zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen (hierna gezamenlijk te noemen: het overname- en relatiebeding):
Artikel 9. Overnamebeding9.1 Het bestaansrecht van [gedaagde] manifesteert zich in het vinden van de juiste opdrachten voor haar werknemers en het zodanig scholen, trainen en (intensief persoonlijk) begeleiden van haar werknemers dat daardoor een optimale aansluiting wordt geboden op vragen uit de markt. [gedaagde] is daar zo succesvol in dat haar opdrachtgevers haar werknemers soms benaderen met een baanaanbod. Ingaan op dergelijke aanbiedingen bedreigt rechtstreeks het voortbestaan van [gedaagde] ;9.2 Zonder toestemming van [gedaagde] is het Werknemer dan ook verboden binnen 1 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst te treden van, dan wel direct of indirect, werkzaam te zijn bij of voor een opdrachtgever;9.3 Onder opdrachtgever wordt in het kader van deze bepaling verstaan, de onderneming of persoon die op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt, behoort of in het voorafgaande jaar heeft behoord tot de kring van zowel directe als indirecte opdrachtgevers van [gedaagde] en/of een opdrachtgever van een gelieerde onderneming van [gedaagde] ;9.4 In de situatie dat Werknemer is ingezet via bemiddeling door een tussenpartij of broker dient daar waar in dit artikel “opdrachtgever” staat vermeldt, ook “eindopdrachtgever”, te worden gelezen.
(…)
Artikel 11. Relatiebeding11.1 Werknemer zal zich tot één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst onthouden van (het (doen) leggen en/of het (doen) onderhouden van) contacten, zowel direct als indirect, zowel voor zichzelf als voor derden, met klanten, leveranciers of andere relaties van [gedaagde] , en de met [gedaagde] gelieerde ondernemingen, een en ander voor zover met als doel om daarmee direct of indirect zakelijke relaties – daaronder mede begrepen commerciële relaties – te (laten) onderhouden of aan te (laten) gaan;11.2 Onder klanten wordt in het kader van deze bepaling verstaan klanten (daaronder mede begrepen opdrachtgevers) waarmee [gedaagde] op het moment van het einde van de arbeidsovereenkomst zaken deed of in de periode van drie jaar daaraan voorafgaande heeft gedaan;11.3 Onder andere relaties wordt in het kader van deze bepaling verstaan relaties met wie [gedaagde] in de periode van drie jaar voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst zakelijk contact heeft gezocht door het uitbrengen van een offerte of het voeren van onderhandelingen of (een) gesprek(ken) gericht op het aangaan van zakelijk contact;11.4 Het relatiebeding is van overeenkomstige toepassing op het leggen en/of onderhouden van contacten via sociale media, waaronder uitdrukkelijk doch niet uitsluitend begrepen Facebook, Twitter en LinkedIn, ook indien deze contacten vanuit een particulier account van Werknemer zijn gelegd. Uitgezonderd van het relatiebeding zijn contacten die strikt persoonlijk zijn, dat wil zeggen geen direct of indirect zakelijk of wervend karakter hebben.”
2.4.
In lid 1 van artikel 14 is bepaald dat bij iedere overtreding van onder meer het overname- en relatiebeding [eiser] jegens [gedaagde] een onmiddellijk opeisbare boete verbeurt van € 5.000,- per overtreding vermeerderd met € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.5.
In 2012 heeft [gedaagde] een aanbesteding bij [bedrijf 3] gewonnen voor het uitvoeren van QA-test- en beheerswerkzaamheden. [eiser] is sinds november 2018 één van de medewerkers van [gedaagde] die bij [bedrijf 3] is ingezet voor het uitvoeren van de opdracht Ketentestvoorziening (KTV) via het [bedrijf 4] . Het [bedrijf 4] heeft voor [bedrijf 3] voor 2020 een nieuwe aanbesteding uitgeschreven voor het uitvoeren van de opdracht KTV. Die aanbesteding is gewonnen door [bedrijf 1] Per 8 juni 2020 kon [gedaagde] [eiser] dus niet meer voor deze werkzaamheden bij [bedrijf 3] inzetten.
2.6.
Op 20 maart 2020 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd met ingang van 30 april 2020. Per 1 mei 2020 is hij in dienst getreden bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] heeft [eiser] per juni 2020 ingezet bij [bedrijf 3] voor dezelfde werkzaamheden als hij daarvoor in dienst van [gedaagde] bij [bedrijf 3] verrichtte.
2.7.
Op 27 maart 2020 heeft [gedaagde] de ontvangst van de ontslagbrief van [eiser] bevestigd en het ontslag geaccepteerd. [gedaagde] heeft [eiser] daarbij gewezen op het van toepassing zijnde relatie- en concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst.
2.8.
Begin 2020 heeft [A] , een ex-werknemer van [gedaagde] (hierna: [A] ), een kort gedingprocedure gestart en om matiging of schorsing van de postcontractuele bedingen (waaronder een concurrentiebeding) in haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde] gevorderd om bij [bedrijf 2] in dienst te kunnen treden en tewerkgesteld te kunnen worden bij [bedrijf 3] . In het vonnis van 22 april 2020 (met zaaknummer 8363997 UV EXPL 20-44) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geconcludeerd dat in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , [A] door de bedingen onbillijk wordt benadeeld. Voldoende aannemelijk is geacht dat zowel het concurrentiebeding als het relatiebeding in een eventuele bodemprocedure zullen worden vernietigd voor zover ze in de weg staan aan de indiensttreding van [A] bij [bedrijf 2] en om door [bedrijf 2] te werk te worden gesteld bij [bedrijf 3] . De gevorderde voorlopige voorziening tot gedeeltelijke schorsing van de postcontractuele bedingen in afwachting van een bodemuitspraak is toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. om te bepalen dat de werking van de postcontractuele bedingen in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] (dus het overname- en relatiebeding en het concurrentiebeding) aldus wordt gematigd/beperkt dat deze niet in de weg staan aan het dienstverband van [eiser] per 1 mei 2020 bij [bedrijf 2] waarbij [eiser] door [bedrijf 2] voornoemd (uitsluitend) tewerkgesteld wordt bij [bedrijf 3] in het kader van de door [bedrijf 2] gewonnen aanbesteding en dat bij een dienstverband met [bedrijf 2] en tewerkstelling bij [bedrijf 3] [eiser] jegens [gedaagde] geen boetes zal verbeuren;
subsidiair:
II. om te bepalen dat de werking van die postcontractuele bedingen, voor zover [gedaagde] daaraan rechten zou kunnen ontlenen, met onmiddellijke ingang wordt geschorst in afwachting van een uitspraak in de te voeren bodemprocedure ter zake de rechten en verplichtingen van partijen opgenomen in de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst, onder bepaling dat in afwachting van de uitspraak in die bodemprocedure geen boetes zullen worden verbeurd;
meer subsidiair:
III. om te bepalen dat voor zover de werking van de postcontractuele bedingen niet volledig geschorst zou worden, de werking van de postcontractuele bedingen gedeeltelijk wordt geschorst en wel aldus dat het dienstverband van [eiser] bij [bedrijf 2] per 1 mei 2020, alsmede tewerkstelling door [bedrijf 2] via het [bedrijf 4] bij [bedrijf 3] , kan plaatsvinden onder bepaling dat in afwachting van de uitspraak in de te voeren bodemprocedure, geen boetes zullen worden verbeurd.
Tot slot vordert [eiser] (zowel primair als (meer) subsidiair) om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat hij het overname- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst niet overtreedt door per 1 april 2020 via [bedrijf 2] werkzaamheden voor [bedrijf 3] te verrichten. Hij vindt dan ook dat hij niet verplicht is om boetes aan [gedaagde] te betalen. [eiser] mocht ervan uitgaan dat [gedaagde] geen bezwaar zou hebben om (via derden) aan de slag te blijven bij [bedrijf 3] . [gedaagde] heeft namelijk vaker personeel laten gaan dat in dienst wilde treden bij een opdrachtgever, meer in het bijzonder [bedrijf 3] . [eiser] stelt een zwaarwegend belang te hebben bij gehele of gedeeltelijke vernietiging van het overname- en relatiebeding, terwijl [gedaagde] volgens [eiser] geen belang meer heeft bij handhaving van het overname- en relatiebeding omdat zij de aanbesteding voor de opdracht via [bedrijf 4] bij [bedrijf 3] heeft verloren waardoor zij [eiser] niet meer kan inzetten op deze specifieke opdracht. [eiser] had er geen vertrouwen in dat [gedaagde] hem op andere opdrachten binnen [bedrijf 3] zou kunnen plaatsen. Dat is hem nooit aangeboden en hij heeft ook nooit inzage gehad in die mogelijke andere opdrachten; evenmin is hij hier proactief over geïnformeerd. Bovendien waren er dan niet zoveel werknemers vertrokken bij [gedaagde] sinds het verlies van de aanbesteding. Daar komt bij dat erop dit moment al 20 werknemers van [gedaagde] op de bank zitten. Dat [eiser] in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent niet dat [gedaagde] bij een vertrek naar [bedrijf 2] (als concurrent) in haar bedrijfsdebiet is aangetast. [gedaagde] heeft maar minimaal in [eiser] geïnvesteerd en zijn kennis en kunde heeft hij voornamelijk binnen [bedrijf 3] opgedaan en betreft ook [bedrijf 3] -specifieke kennis. [eiser] is bij [gedaagde] enkel ingewerkt tijdens een introductieprogramma (de ‘onboarding’) van een maand. [eiser] ontkent dat dit een intensieve training was. Alle Young Potentials en Young Professionals kregen dit introductieprogramma. Evenmin was sprake van intensieve en persoonlijke begeleiding. Ook mist hij binnen [gedaagde] sparringpartners. Het verloop binnen [gedaagde] is groot, waardoor er weinig (meer) ervaren collega’s zijn om mee te overleggen. Bij [bedrijf 2] krijgt hij meer persoonlijke aandacht, kan hij met meer ervaren collega’s sparren en krijgt hij ook een beduidend hoger maandsalaris (ook als hij geen opdracht heeft (dus op de bank zit)). Ook heeft [eiser] binnen [bedrijf 2] een beter toekomstperspectief en meer ontwikkelings- en carrièremogelijkheden. Verder betwist [eiser] dat hij over relevante commerciële of strategische informatie en/of over bedrijfsgevoelige informatie van [gedaagde] zou beschikken. Door zijn overstap komt de concurrentiepositie van [gedaagde] dus niet in het gedrang. Om deze redenen is het volgens [eiser] uiterst bezwaarlijk om hem aan het overname- en relatiebeding te houden, nu hij daarmee onredelijk wordt benadeeld. Dit terwijl aan de zijde van [gedaagde] slechts geringe belangen spelen.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] het overname- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst overtreedt door per 1 april 2020 via [bedrijf 2] werkzaamheden voor [bedrijf 3] te verrichten. [gedaagde] houdt [eiser] niet aan het concurrentiebeding, [eiser] kan dus gewoon in dienst blijven bij [bedrijf 2] . [gedaagde] heeft een zwaarwegend belang bij handhaving van het overname- en relatiebeding. [gedaagde] heeft veel geïnvesteerd in de opleiding en begeleiding van [eiser] . Als werknemers als [eiser] , zonder relevante vooropleiding, vervolgens zomaar kunnen overstappen naar een concurrent om te worden ingezet bij dezelfde opdrachtgever, dan bedreigt dit direct het bestaansrecht van [gedaagde] , omdat haar kracht is het juiste personeel te koppelen aan een opdrachtgever. Met het overname- en relatiebeding wil [gedaagde] voorkomen dat de kennis en kunde onder haar medewerkers wordt weggekocht door concurrenten of direct en zonder kosten overgaat op opdrachtgevers. Handhaving van die bedingen is nodig om precedentwerking te voorkomen. De markt zou verziekt worden als concurrenten zonder eigen toereikend personeelsbestand mee zouden kunnen dingen naar een opdracht om vervolgens, na gunning, het personeel weg te halen bij [gedaagde] die juist investeert in voldoende capabel personeel dat á la minute ingezet kan worden bij een opdrachtgever als die daarom vraagt. Dat betekent dat [gedaagde] het risico neemt dat personeel tijdelijk doorbetaald “op de bank zit” in afwachting van een opdracht. Dat risico hoeven concurrenten bij het wegkapen van personeel niet te nemen en levert dus oneerlijke concurrentie op. [gedaagde] kan die oneerlijke concurrentie niet anders voorkomen dan door het sluiten van postcontractuele bedingen met haar personeel. Met de concurrent heeft zij namelijk geen contractuele verhouding en een actie uit onrechtmatig handelen tegen die concurrent stuit op bewijsproblemen. Het was geen probleem [eiser] weer te werk te stellen. Dat had ook bij [bedrijf 3] gekund. Alleen voor de opdracht KTV bij het [bedrijf 4] mogen op dit moment geen andere partijen dan [bedrijf 2] werken, maar [gedaagde] heeft ook andere opdrachten bij [bedrijf 3] lopen. Door handhaving van het overname- en relatiebeding wordt [eiser] niet (onevenredig zwaar) in zijn belangen benadeeld. [eiser] is namelijk in dienst getreden bij [bedrijf 2] op basis van een contract voor onbepaalde tijd met gunstigere arbeidsvoorwaarden dan golden bij [gedaagde] . Daartegen maakt [gedaagde] geen bezwaar. [bedrijf 2] kan [eiser] prima elders te werk stellen zonder dat dit [eiser] benadeelt. Het enkele feit dat [eiser] het naar zijn zin heeft bij [bedrijf 3] en daar graag zou willen doorgroeien is, mede gelet op de korte duur dat [eiser] daar gedetacheerd is geweest, geen belang dat zwaarder zou moeten wegen dan het belang dat [gedaagde] heeft bij handhaving van de postcontractuele bedingen.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering als de onderhavige slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de betreffende bedingen geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op grond van het bepaalde in artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiser] is aanwezig, omdat hij op korte termijn duidelijkheid wil hebben over de vraag of hij zonder overtreding van de postcontractuele bedingen in zijn arbeidsovereenkomst en de daaraan gekoppelde boete via [bedrijf 2] bij [bedrijf 3] werkzaam kan zijn.
Wordt het overname- en relatiebeding overtreden? Ja
4.3.
Niet is in geschil dat het overname- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] rechtsgeldig is overeengekomen. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat hij het overname- en relatiebeding niet overtreedt door via [bedrijf 2] bij [bedrijf 3] werkzaam te zijn, geldt het volgende. Als niet (voldoende gemotiveerd) betwist staat vast dat [gedaagde] al dan niet indirect een zakelijke – contractuele – relatie heeft/had met [bedrijf 3] en dat [eiser] geen toestemming heeft van [gedaagde] om zijn werkzaamheden bij [bedrijf 3] voort te zetten. Onder deze omstandigheden moet voorshands worden geconcludeerd dat [eiser] het overname- en het relatiebeding schendt door binnen één jaar na 30 april 2020 via [bedrijf 2] bij [bedrijf 3] werkzaamheden te verrichten.
Is [eiser] in beginsel gebonden aan het overname- en relatiebeding? Ja
4.4.
Uitgangspunt is dat een partij zich dient te houden aan hetgeen waartoe hij zich contractueel jegens de andere partij heeft verplicht. In beginsel is [eiser] dan ook gebonden aan het overname- en het relatiebeding. Dat is slechts anders indien [eiser] - afgezet tegen het belang van [gedaagde] - door de bedingen onbillijk wordt benadeeld.
4.5.
[eiser] heeft zijn stelling dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij zijn werkzaamheden bij [bedrijf 3] via [bedrijf 2] van [gedaagde] mocht voortzetten niet (voldoende) onderbouwd, terwijl [gedaagde] dit als volgt gemotiveerd heeft betwist.
4.5.1.
[gedaagde] heeft uitgelegd dat zij bij een verlies van een contract altijd bereid is te kijken of er met de nieuwe opdrachtnemer gesproken kan worden over een overname van personeel als daarvoor over en weer belangstelling zou blijken te bestaan en de werknemer dat graag zou willen. Daar komt men dan vaak uit doordat bijvoorbeeld een vergoeding wordt betaald. Met die achtergrond zal in algemene bewoordingen best gezegd kunnen zijn dat in goed overleg met de werknemers die zouden willen blijven bij [bedrijf 3] zou kunnen worden gekeken naar de eventuele mogelijkheden daarvoor.
4.5.2.
In dit geval is van goed overleg geen sprake geweest. [eiser] heeft niet op voorhand zijn wensen kenbaar gemaakt en heeft alleen rauwelijks zijn dienstverband opgezegd. [bedrijf 2] heeft de dag nadat zij de aanbesteding had gewonnen [gedaagde] benaderd met de vraag of ze [gedaagde] niet kon overnemen. Toen daar niet positief op in is gegaan heeft [bedrijf 2] via recruiter [naam recruiter] gericht werknemers van [gedaagde] die bij [bedrijf 3] gedetacheerd waren benaderd. Ook via [A] zijn werknemers van [gedaagde] geënthousiasmeerd om het werk dat zij in dienst van [gedaagde] bij [bedrijf 3] verrichtten bij [bedrijf 2] voort te zetten. Die werknemers zijn vervolgens bij [bedrijf 2] ook in dienst getreden zonder dat [bedrijf 2] daarover afspraken met [gedaagde] heeft gemaakt. Daarbij heeft [bedrijf 2] , zo is op de mondelinge behandeling gebleken, toegezegd de studiekosten die terugbetaald moesten worden voor haar rekening te nemen en ook de eventuele boetes die de werknemers eventueel verschuldigd zouden zijn aan [gedaagde] wegens overtreding van het overname- en relatiebeding. Om daarover duidelijkheid te hebben is de in rechtsoverweging 2.8. genoemde procedure gevoerd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Toen die uitspraak in het voordeel van [A] uitviel is ook [eiser] bij [bedrijf 3] tewerkgesteld. De kosten van de onderhavige procedure worden ook gedragen door [bedrijf 2] .
4.6.
Niet aannemelijk is dan ook geworden dat een (vertegenwoordigingsbevoegde) medewerker van [gedaagde] [eiser] een toezegging heeft gedaan, of dat [eiser] er anderszins op mocht vertrouwen, dat [gedaagde] hem niet aan het overname- en concurrentiebeding zou houden.
Is aannemelijk dat de bodemrechter het overname- en relatiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen? Nee
4.7.
Het overname- en relatiebeding moet worden aangemerkt als een beding in de zin van artikel 7:653 BW, omdat het [eiser] beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van zijn dienstverband met [gedaagde] op zekere wijze werkzaam te zijn. De volgende vraag die moet worden beantwoord is of een bodemrechter het beding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat het niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen of het beding in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , [eiser] onbillijk benadeelt. De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt.
4.8.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] er een zwaarwegend belang bij heeft om [eiser] aan het overname- en het relatiebeding te houden. [gedaagde] en [bedrijf 2] opereren beiden in een sterk concurrerende en competitieve IT detacheringsmarkt. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij veel heeft geïnvesteerd in de opleiding en begeleiding van [eiser] , juist omdat hij zonder diploma en relevante ervaring bij [gedaagde] startte. [gedaagde] heeft hem een inwerktraject van vijf weken met verschillende gecertificeerde trainingen aangeboden (de ‘onboarding’ periode). Na afronding van deze periode is [eiser] bij [bedrijf 3] aan de slag gegaan en heeft [gedaagde] de kosten gedragen voor het inwerken en de begeleiding van [eiser] bij [bedrijf 3] . [gedaagde] verwijst hiertoe ook naar het LinkedIn profiel van [eiser] , waarin de door hem bij [gedaagde] behaalde licenties en certificaten worden vermeld. [eiser] betwist weliswaar de zwaarte, omvang en kwaliteit van deze (voor)opleiding bij [gedaagde] , maar dat neemt niet weg dat het door deze opleiding bij [gedaagde] en de via [gedaagde] bij [bedrijf 3] opgedane ervaring voor [eiser] wel mogelijk was/werd om bij [bedrijf 2] in dienst te treden. Sterker nog [bedrijf 2] heeft hem ook met het oog op de door hem bij [bedrijf 3] verrichtte en te verrichten werkzaamheden aangetrokken. De kans die [gedaagde] [eiser] heeft geboden heeft dus in directe zin bijgedragen aan de carrièrestap die [eiser] heeft kunnen maken door bij [bedrijf 2] in dienst te treden. [gedaagde] heeft er daarom een (zwaarwegend) belang bij om te voorkomen dat haar werknemers zonder meer kunnen overstappen naar een concurrent om te worden ingezet bij dezelfde opdrachtgever, terwijl [gedaagde] (een groot deel van) de investeringen doet. Daarnaast is ook het belang van [gedaagde] om precedentwerking te voorkomen voldoende komen vast te staan, omdat er inmiddels al drie andere ex-medewerkers van [gedaagde] via [bedrijf 2] bij [bedrijf 3] zijn gestart. Onder deze omstandigheden kan de stelling van [eiser] dat [gedaagde] geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van de bedingen, omdat zij na het verlies van de aanbesteding geen medewerkers bij [bedrijf 3] kan plaatsen, wat daar verder ook van zij, niet worden gevolgd.
4.9.
De belangen die [eiser] hier tegenover stelt zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van onvoldoende gewicht om op grond daarvan te kunnen concluderen dat hij onbillijk wordt benadeeld om de volgende redenen.
4.9.1.
[eiser] heeft zelf zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd. Hij had zich op dat moment moeten realiseren dat het overname- en relatiebeding hem konden belemmeren bij het verrichten van werkzaamheden bij [bedrijf 3] via [bedrijf 2] . Het was niet zo dat hij geen keus had en genoodzaakt was ander werk te zoeken. Het wegvallen van de KTV opdracht betekende namelijk niet dat [gedaagde] niet genoeg andere opdrachten voor hem zou hebben. [gedaagde] heeft gemotiveerd toegelicht dat [bedrijf 3] , meer in het bijzonder [bedrijf 4] , niet haar enige opdrachtgever is en dat het haar kernactiviteit is om opdrachten binnen te halen om daar vervolgens haar medewerkers te plaatsen. Dat [eiser] wellicht enige tijd op de bank zou komen te zitten in afwachting van een goed alternatief is inherent aan een dienstverband bij een detacheerder, waarvoor [eiser] uitdrukkelijk heeft gekozen en [eiser] zou in dat geval ook doorbetaald krijgen.
4.9.2.
[eiser] wordt door het overname- en relatiebeding niet belemmerd in zijn vrije arbeidskeuze. [gedaagde] heeft het concurrentiebeding namelijk laten vallen, zodat het [eiser] vrij stond om bij [bedrijf 2] in dienst te treden. Het is hem enkel niet toegestaan om in dienst van [bedrijf 2] via het [bedrijf 4] werkzaamheden voor [bedrijf 3] te verrichten. Dat betekent dat hij via [bedrijf 2] wel aan andere opdrachten en/of bij andere opdrachtgevers mag werken. Datzelfde geldt voor de door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat zijn positie, waaronder zijn salaris, is verbeterd bij [bedrijf 2] . Nu [eiser] bij [bedrijf 2] in dienst mocht treden, kan hij profiteren van de door hem geschetste voordelen bij [bedrijf 2] ook al verricht hij geen werkzaamheden meer voor [bedrijf 3] .
4.9.3.
[eiser] was pas iets meer dan 1,5 jaar in dienst van [gedaagde] . [gedaagde] heeft dus maar een relatief korte periode van de bij [eiser] opgebouwde kennis en/of ervaring kunnen profiteren.
4.10.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden bestaat er vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de bodemrechter op grond van een belangenafweging tot (gehele of gedeeltelijke) vernietiging van het overname- en relatiebeding zal overgaan.
Levert het overnamebeding een ontoelaatbare belemmering op in de zin van artikel 9a van de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Waadi)? Dit kan in het midden blijven
4.11.
In het midden kan blijven of het overnamebeding (naar analogie) in strijd is met het belemmeringsverbod van artikel 9a van de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Waadi). Dit belemmeringsverbod, zo dit bij dit soort detacheringssituaties zou gelden, verbiedt degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt om belemmeringen op te werpen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen de ter beschikking gestelde werknemer en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld na afloop van de terbeschikkingstelling. In dit geval is namelijk geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en [bedrijf 3] , maar tussen [eiser] en een andere detacheerder. De situatie waarvoor artikel 9a Waadi is bedoeld, doet zich dus niet voor. Bovendien heeft [gedaagde] bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij geen aanspraak zal maken op naleving van het overnamebeding naast het relatiebeding, zodat [eiser] geen belang (meer) heeft bij de gevorderde schorsing/matiging/beperking van dit overnamebeding.
4.12.
Gelet op het voorgaande heeft de bodemrechter heden beslist dat het relatiebeding stand houdt en heeft ook een beslissing genomen over de door [eiser] verschuldigde boete. De vorderingen tot schorsing en/of matiging en/of beperking van de bedingen zodanig dat [eiser] vanaf 1 mei 2020 via [bedrijf 2] bij [bedrijf 4] van [bedrijf 3] werkzaamheden kan verrichten zonder jegens [gedaagde] een boete te verbeuren worden daarom afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, de griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.
Bij afwezigheid van mr. Straver is dit vonnis ondertekend door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter.