ECLI:NL:RBMNE:2020:6073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
8799430 UE VERZ 20-303 MS/1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst dierenarts wegens ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2020 een mondelinge uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een dierenarts, hierna aangeduid als [verweerder], op grond van ernstig verwijtbaar handelen. De verzoekende partij, [verzoeker] B.V., heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 januari 2021, omdat [verweerder] zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksuele intimidatie van vrouwelijke medewerkers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1989 deel uitmaakte van de maatschap van [maatschap] en dat hij sinds de overname van de dierenkliniek door [verzoeker] in dienst was als dierenarts. De kantonrechter heeft de verklaringen van de vrouwelijke medewerkers geloofwaardig geacht en geconcludeerd dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren. Tevens is geoordeeld dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding, gezien de ernst van zijn gedragingen. De kantonrechter heeft [verweerder] ook veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van een bedrijfsrecherche, en de proceskosten aan de zijde van [verzoeker]. De uitspraak is openbaar gemaakt en het proces-verbaal is opgemaakt op 1 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8799430 UE VERZ 20-303 MS/1270
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 november 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.E. Wierenga,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. U. Hoogland.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 5 oktober 2020 door de griffie van deze rechtbank is ontvangen. [verweerder] heeft hierop gereageerd door middel van een verweerschrift met (tegen) verzoeken met producties. [verzoeker] heeft op 19 november 2020 twee faxberichten met aanvullende producties aan de kantonrechter gestuurd. [verweerder] heeft bij faxbericht van 22 november 2020 nog aanvullende producties ingediend.
1.2.
Op 25 november 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoeker] zijn verschenen mevrouw [A] , dierenarts in dienst van [verzoeker] , mevrouw [B] , HR-manager bij [verzoeker] , en mr. Wierenga, gemachtigde van [verzoeker] . [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde mr. Hoogland, zijn partner mevrouw [C] , zijn vriend de heer [D] , de heer [E] , dierenarts in dienst van [verzoeker] , en diens echtgenote mevrouw [F] .
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De kantonrechter:
op de verzoeken van [verzoeker]
2.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van artikel 7:669 lid 3
sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) met ingang van 1 januari 2021;
2.2.
verklaart voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] en dat [verzoeker] dientengevolge geen transitievergoeding aan hem verschuldigd is;
2.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bijdrage in de kosten van [bedrijfsrecherche] van € 3.500,--;
2.4.
wijst het door [verzoeker] meer of anders verzochte af;
op de (tegen)verzoeken van [verweerder] ;
2.5.
verklaart voor recht dat [verzoeker] vanaf 14 juli 2021 geen rechten meer kan ontlenen aan het non-concurrentiebeding;
2.6.
wijst het door [verweerder] meer of anders verzochte af;
op alle verzoeken
2.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 996 voor griffierecht en € 1.470,-- aan salaris gemachtigde;
2.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
De kantonrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
[verweerder] maakte sinds 1989 deel uit van de maatschap van [maatschap] . [verzoeker] heeft deze dierenkliniek per 1 juli 2018 van de maatschap overgenomen en [verweerder] is sindsdien bij [verzoeker] in dienst als dierenarts en […] van [maatschap] .
3.3.
[verzoeker] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst en legt daaraan primair ten grondslag dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW waardoor van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en [verweerder] jegens haar geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding. [verzoeker] verwijt [verweerder] dat hij zich tegenover vrouwelijke medewerkers schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - seksuele intimidatie.
3.4.
De kantonrechter deelt het standpunt van [verzoeker] dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW waardoor van [verzoeker] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst wordt daarom op deze grond ontbonden per 1 januari 2021.
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter mag [verzoeker] [verweerder] een ernstig verwijt maken van de gedragingen die hebben plaatsgevonden. [verweerder] stelt weliswaar dat het voor een dierenarts onvermijdelijk is dat af en toe per ongeluk de borst van een medewerker wordt aangeraakt wanneer geconcentreerd met een dier gewerkt wordt, maar de kantonrechter vindt de verklaringen van [G] en [H] geloofwaardig en vindt het ook op basis van de andere verklaringen in het dossier voldoende aannemelijk dat [verweerder] vaker met zijn hand in de buurt van een borst is geweest dan noodzakelijk en dat dit bij hem ook veel vaker is voorgekomen dan bij andere dierenartsen.
3.6.
De bedrijfsarts heeft bovendien al in 2007 vastgesteld dat [verweerder] zich ongepast tegenover medewerkers heeft gedragen en dat meerdere medewerkers zijn handelingen als onprettig en ongewenst hebben ervaren. [verweerder] was dus een gewaarschuwd man en moest zijn uiterste best doen deze situaties te vermijden. Ook op grond van artikel 5.5 van de Code voor de dierenarts van de KNMVD (waarnaar in de arbeidsovereenkomst is verwezen) mag een dierenarts zich niet alleen richten op de inhoud van zijn vak, maar moet hij ook zorgen voor de gezondheid, veiligheid en het welzijn van zijn medewerkers. Het is niet gebleken dat [verweerder] dit heeft gedaan en heeft geprobeerd te voorkomen dat hij vaker dan noodzakelijk aan een borst van een medewerkster zit. Het weegt zwaar dat [verweerder] bekend was met dit probleem. Hij werkte in een gezagsverhouding met jonge meisjes en vrouwen die dubbelzinnige opmerkingen en gedragingen vanwege onervarenheid of afhankelijkheid niet altijd goed konden pareren. Niet is gebleken dat hij zich daarvan bewust is geweest en heeft geprobeerd dubbelzinnige opmerkingen en ongewenste aanrakingen te voorkomen. [H] heeft verklaard dat ze altijd al last heeft gehad van aanrakingen van [verweerder] en [G] heeft verklaard dat zij er last van kreeg toen de aanrakingen niet ophielden en naar haar visie verergerden en zij bang was dat zij deze niet kon pareren. [verweerder] kan een ernstig verwijt worden gemaakt van deze aanrakingen. Er wordt daarom geen transitievergoeding of billijke vergoeding aan [verweerder] toegekend. Ook wordt bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening gehouden met de contractuele opzegtermijn voor [verzoeker] van vier maanden.
3.7.
Voor de bezwaren van [verweerder] tegen het rapport van [bedrijfsrecherche] geldt dat de bedrijfsarts al in 2007 onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van klachten van medewerkers over ongewenste intimiteiten van [verweerder] . In zijn rapport dat hij naar aanleiding van dit onderzoek heeft opgesteld concludeert hij dat het gedrag van [verweerder] ongepast was en dat de organisatiestructuur moest worden aangepast om signalen van ongepast gedrag voortaan beter op te kunnen vangen. Uit de verklaringen van de medewerkers over het verleden blijkt dat ook toen sprake is geweest van meer dan gebruikelijke aanrakingen van de borst. [bedrijfsrecherche] had het onderzoek mogelijk op onderdelen anders kunnen inrichten met het oog op de privacy van [verweerder] , maar de verklaringen die in het rapport zijn opgenomen zijn hierdoor niet ongeloofwaardig.
3.8.
De looptijd van het concurrentiebeding en het relatiebeding wordt beperkt tot een jaar met ingang van de datum van schorsing, dus vanaf 14 juli 2020. Indien gewenst kunnen in onderling overleg nadere afspraken worden gemaakt.
3.9.
[verzoeker] vordert vergoeding van de kosten van het rapport van [bedrijfsrecherche] op grond van artikel 6:96 BW. Zij stelt dat zij deze kosten in redelijkheid heeft moeten maken ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade en dat deze kosten in rechtstreeks causaal verband tot de gedragingen van [verweerder] staan. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] naar aanleiding van de klachten van [G] terecht een onderzoek door onafhankelijke derden heeft laten doen, maar dat had niet zo’n uitgebreid onderzoek hoeven te zijn. [verzoeker] had ook de stukken over het functioneren van [verweerder] in het verleden bij Van Haneghem, Smeur of [verweerder] zelf kunnen opvragen. De kantonrechter vindt het daarom redelijk dat [verweerder] slechts een bijdrage in de kosten van het rapport van [bedrijfsrecherche] van € 3.500,-- betaalt.
3.10.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij wel in de proceskosten worden veroordeeld.
3.11.
[verzoeker] vordert veroordeling van [verweerder] in de werkelijk gemaakte proceskosten, waaronder de kosten van rechtsbijstand. Dat wijst de kantonrechter af. Het salaris voor de advocaat wordt in deze zaak begroot op grond van het toepasselijke liquidatietarief. Binnen dat tarief wordt overeenkomstig de ‘Aanbeveling Schikking en Proceskosten WWZ’ aansluiting gezocht bij het maximale tarief van € 1.470,-- omdat sprake is van meerdere verzoeken en tegenverzoeken (of verband houdende vorderingen). De rechter kan in heel uitzonderlijke situaties afwijken van het liquidatietarief, bijvoorbeeld in het geval van misbruik van recht, en de kosten begroten aan de hand van de werkelijk gemaakte kosten. Van zo’n uitzonderlijke situatie is in dit geval echter geen sprake. De opstelling van [verweerder] kan namelijk voortvloeien uit de behoefte zich zo veel mogelijk te verweren. [verzoeker] heeft haar vordering ook niet gebaseerd op misbruik van recht of een andere uitzondering, maar op artikel 6:96 BW sub b en c. De werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand kunnen echter niet op de grondslag van dat artikel worden toegewezen, omdat zij rechtstreeks in verband staan met deze gerechtelijke procedure en dus niet als buitengerechtelijk kwalificeren.
3.12.
Het tegenverzoek van [verweerder] tot toelating tot zijn werkzaamheden wordt afgewezen. Er is geen reden te oordelen dat [verweerder] voor het einde van het dienstverband zijn werkzaamheden weer zou kunnen hervatten. Er is geen sprake van ernstig verwijtbare gedragingen van de kant van [verzoeker] en er is daarom ook geen grond voor vergoeding van de materiële en immateriële schade die [verweerder] stelt te hebben geleden. Zoals hiervoor al is overwogen is er ook geen grond voor toekenning van een transitievergoeding. De situatie dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, doet zich hier niet voor.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 25 oktober 2020, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt op 1 november 2020.