ECLI:NL:RBMNE:2020:6072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/189152-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een schaar tegen twee veiligheidsmedewerkers in Utrecht

Op 28 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juli 2020 in Utrecht twee veiligheidsmedewerkers heeft bedreigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 3 november en 14 december 2020. De officieren van justitie, mr. F. Rethmeier en V.A.E. Lantain, hebben de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Önemli. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de medewerkers bedreigde met de woorden "ik steek jullie neer" en "ik maak jullie dood", terwijl hij een schaar in zijn hand had en daarmee zwaaiende bewegingen maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachte beoordeeld, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers cruciaal was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van aangever [aangever 1] niet overeenkwamen met de camerabeelden, waardoor deze niet als bewijs konden worden gebruikt. Desondanks vond de rechtbank voldoende andere bewijsmiddelen om de verdachte schuldig te verklaren voor de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op stekende bewegingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 167 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van de schaar uitgesproken. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [aangever 1] en [aangever 2], niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun immateriële schade. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 33, 33a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/189152-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Colombia),
gedetineerd in de [locatie] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 november 2020 en 14 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. F. Rethmeier en V.A.E. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. S. Önemli, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 juli 2020 te Utrecht [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen met uitzondering van het onderdeel “stekende bewegingen”.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat uit de camerabeelden en hetgeen op basis daarvan is gerelateerd is gebleken dat er geen stekende beweging jegens aangever [aangever 1] is gemaakt en dat hij daarover heeft gelogen. Daarom dient de hele verklaring van [aangever 1] als onbetrouwbaar aangemerkt te worden en kan deze niet gebezigd worden voor het bewijs. Daarnaast blijkt niet uit het procesdossier dat verdachte de woorden “ik steek jullie neer” en/of “ik maak jullie dood” heeft gebezigd noch dat er zwaaiende bewegingen zijn gemaakt met de schaar. Mocht de rechtbank vaststellen dat verdachte voornoemde woorden wel heeft uitgesproken, dan kan er, gelet op de functie van buitengewone opsporingsambtenaren en de onbetrouwbare verklaring van aangever [aangever 1] , niet worden gesteld dat de bedreiging van zodanige aard was dat er daadwerkelijk sprake was van een redelijke vrees dat verdachte het voornoemde zou uitvoeren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangevers en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging betreffende de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [aangever 1] in zijn geheel, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat de gang van zaken die aangever [aangever 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd niet overeenkomt met de gang van zaken die op de camerabeelden is waar te nemen. Anders dan in zijn proces-verbaal staat, heeft verdachte geen draaiende/stekende beweging gemaakt in de richting van [aangever 1] . Ook is op de beelden niet te zien dat [aangever 1] ‘naar achter deinsde’. Wellicht was de situatie voor [aangever 1] zo hectisch dat zijn waarnemingen daardoor zijn vertekend. Hoewel er onvoldoende aanleiding bestaat ervan uit te gaan dat [aangever 1] de gedragingen van verdachte opzettelijk heeft aangezet, vindt de rechtbank dit zeer kwalijk. Gelet op de bijzondere bewijswaarde die wordt toegekend aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, moet immers volledig vertrouwd kunnen worden op de juistheid van hetgeen daarin is opgenomen.
Gelet op het feit dat [aangever 1] over een essentieel onderdeel van de ten laste gelegde gedragingen een verklaring heeft afgelegd die niet in overeenstemming is met de camerabeelden, overweegt de rechtbank dat zijn proces-verbaal van bevindingen niet gebruikt dient te worden voor het bewijs. Het dossier biedt evenwel voldoende andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte niet de woorden “ik steek jullie neer” en/of “ik maak jullie dood” heeft gebezigd jegens de aangevers en dat er geen zwaaiende bewegingen zijn gemaakt, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de gedragingen van verdachte, anders dan wat de verdediging hierover heeft aangevoerd, van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees kunnen opwekken dat verdachte het misdrijf waarmee hij dreigde zou uitvoeren. Immers, verdachte had een schaar in zijn handen waar hij mee zwaaide en uitte daarbij de genoemde woorden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 20 juli 2020 te Utrecht [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- die [aangever 1] en [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek jullie neer" en "ik maak jullie dood", en
- daarbij een schaar in zijn hand te houden en
- zwaaiende bewegingen met een schaar te maken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 167 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging. Het is van belang dat verdachte na detentie, direct opgenomen kan worden op basis van deze machtiging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een straf conform de oriëntatiepunten opgelegd dient te worden. Daarbij wordt de rechtbank verzocht rekening te houden met het buitenproportionele geweld dat bij de aanhouding van verdachte tegen hem is toegepast en dat het bewezen verklaarde verdachte sterk verminderd toegerekend dient te worden.
De raadsvrouw heeft voorts te kennen gegeven het belang van verdachte in te zien om direct na detentie opgenomen te kunnen worden op basis van een rechterlijke machtiging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van twee veiligheidsmedewerkers van de N.S . Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het psychisch welzijn van de slachtoffers en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zijn bedreiging heeft geuit tegen twee personen met een publieke taak, die op dat moment in functie waren en verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van het openbare treinverkeer in het geheel.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2020 blijkt dat verdachte in juni 2019 reeds is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook in die zaak betrof het slachtoffer een beroepsbeoefenaar. Deze veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Nu de bedreiging is gepleegd met een schaar, is gepleegd tegen twee boa’s en er sprake is van relevante recidive, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden in beginsel passend.
De rechtbank heeft evenwel ook kennisgenomen van het geweld dat tegen verdachte bij zijn aanhouding is uitgeoefend. De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat na de aanhouding meerdere verbalisanten voor langere tijd op verdachte hebben gezeten. Het is onduidelijk hoe lang dit heeft geduurd, omdat de verbalisanten nog op verdachte zaten op het moment dat de camerabeelden stopten. Omdat er in de processen-verbaal geen melding is gemaakt van het feit dat verdachte minuten lang onder controle is gehouden op deze manier, heeft de rechtbank niet kunnen beoordelen of dit toegepaste geweld noodzakelijk was. De rechtbank overweegt dat dit verzuim om het gebruikte geweld te benoemen en te verantwoorden, normaliter aanleiding zou geven voor strafvermindering. De rechtbank onthoudt zich hier echter van, gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen met betrekking tot de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapportage Pro Justitia betreffende de persoon van verdachte, opgemaakt op 27 november 2020 door E.H. van Barneveld-de Lange, psychiater. De psychiater concludeert dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en een persisterende reactieve hechtingsstoornis met daarnaast stoornissen in het gebruik van cannabis, nicotine, stimulantia en alcohol, hetgeen tevens aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. De psychiater adviseert de rechtbank om het ten laste gelegde sterk verminderd toe te rekenen aan verdachte. Daarnaast acht de psychiater de kans op geweld en ernstig lichamelijk letsel groot. Om dit risico te verkleinen is het van belang dat verdachte begeleiding ontvangt vanuit een behandelteam dat ervaring heeft met zowel verstandelijke beperkingen als middelenmisbruik vanuit een woonvoorziening waar toezicht op middelengebruik uitgevoerd kan worden. De meest passende mogelijkheid is volgens de psychiater een opname in een gesloten woonvoorziening, waar hij onder een rechterlijke machtiging binnen de Wet zorg en dwang geplaatst kan worden. Dit is noodzakelijk om hem de vrijheidsbeperking te bieden die nodig is om de kans op terugval in het gebruik van (stimulerende) drugs te verkleinen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer C16/514194 FA RK 20/7128 een rechterlijke machtiging is verleend op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg. Dit rekest is tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak behandeld. De toewijzende beslissing op het verzoekschrift wordt bij afzonderlijke beschikking afgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het zwaarstwegende belang van verdachte en de maatschappij is dat verdachte direct na afloop van zijn detentie opgenomen kan worden in een gesloten woonvoorziening conform voornoemde beschikking. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de door de officier van justitie gevorderde straf, maar is vanwege voornoemd belang in combinatie met de ernst van het feit, de documentatie van verdachte en het recidivegevaar van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 167 dagen passend en geboden is. Daarmee is gegarandeerd dat verdachte direct na detentie opgenomen kan worden op basis van deze machtiging.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 250,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt primair de rechtbank, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van aantasting in de persoon, waarvan in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij geen concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Verder heeft de benadeelde partij ook onvoldoende onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in voornoemd artikel bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. De rechtbank verklaart daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
[aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 500,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 250,-.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt primair de rechtbank, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van aantasting in de persoon, waarvan in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij geen concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Verder heeft de benadeelde partij ook onvoldoende onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in voornoemd artikel bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. De rechtbank verklaart daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een schaar, verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
167 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [aangever 2]
  • verklaart [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [aangever 1]
  • verklaart [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Schaar;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2020 te Utrecht [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [aangever 1] en/of [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek jullie neer" en/of "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( daarbij) een schaar in zijn hand te houden en/of te tonen en/of
- zwaaiende/stekende bewegingen met een schaar te maken;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )