ECLI:NL:RBMNE:2020:6071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/051795-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medepleging van afpersing met bedreiging en geweld in Bussum

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2020, is de verdachte beschuldigd van medepleging van afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 februari 2020 in Bussum, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangever, een jongere, onder bedreiging met geweld dwong om zijn telefoon en OV-chipkaart af te geven. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de verklaringen van de aangever en de verdachte. De aangever verklaarde dat hij door de verdachten in een hoek werd geduwd en onder druk werd gezet om zijn bezittingen af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een bedreigende situatie creëerden, waardoor de aangever niet vrijelijk kon handelen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een werkstraf van 80 uren op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een totaalbedrag van € 529,16 vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/051795-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 26 februari 2020 te Bussum samen met een ander [slachtoffer] heeft afgeperst.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde afpersing van de telefoon wettig en overtuigend te bewijzen en vordert verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde afpersing van de OV-chipkaart.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat de aanleiding van het conflict onduidelijk is gebleven en dat getuige [getuige] , die nota bene heeft aangegeven dat hij de verdachten geen fijne jongens vond, heeft verklaard dat de sfeer gemoedelijk was. Er is daarom geen bewijs waarmee vastgesteld kan worden dat het gegaan is zoals de aangever heeft verklaard.
De raadsman heeft subsidiair verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en voert daartoe aan dat het geweld of de bedreiging met geweld, fysiek geweld moet inhouden. De ten laste gelegde gedragingen waren weliswaar vervelend en mogelijk intimiderend, maar er was geen sprake van geweld of bedreiging met geweld. Voor zover de rechtbank oordeelt dat er wel sprake was van geweld of bedreiging met geweld, dan hield dat enkel verband met het gedrag van aangever en zag dat niet op de afgifte van een goed. Er is daarom geen sprake van een strafbaar feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 26 februari 2020 deed [slachtoffer] aangifte van een straatroof. Hij verklaarde dat hij dezelfde dag omstreeks 14:00 uur het station Naarden-Bussum uitliep naar de fietsenstalling en dat hij toen [medeverdachte] en ‘ [verdachte] ’ zag komen aanlopen. [slachtoffer] wist dat het [medeverdachte] was, omdat hij hem al eerder had gesproken. [verdachte] had hem eerder gedwongen iets te stelen. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer] dat hij naar een hoek moest lopen. [slachtoffer] was bang voor de gevolgen als hij dit niet zou doen. [2] Hij ging vervolgens in de aangewezen hoek staan achter de fietsenstalling. Dit is een plek die vanaf de openbare weg niet te zien is, omdat er allemaal fietsen tussen staan. [medeverdachte] begon hem toen te zeggen dat hij [verdachte] had ‘ge-disrespect’ door niet precies te doen wat hij wilde. [medeverdachte] vertelde [slachtoffer] dat hij daarom zijn telefoon zou afpakken als straf. [slachtoffer] dacht meteen dat dit te maken had met een opdracht om ‘batra’s’ (de rechtbank begrijpt: flessen sterke drank) voor [verdachte] te stelen.
[slachtoffer] verklaarde dat hij hoorde dat [medeverdachte] en [verdachte] bespraken dat ze zich inhielden om hem niet te slaan. Toen [slachtoffer] in de hoek stond, zei [medeverdachte] : “geef je telefoon en log erop uit”. [slachtoffer] deed dat en gaf zijn iPhone aan [medeverdachte] , omdat hij bang was dat als hij het niet zou doen, hem iets zou overkomen. [3] Hierna begonnen ze er nog over dat [slachtoffer] in de hoek moest blijven staan, wat best wel dreigend was. [medeverdachte] was al weggelopen en [verdachte] duwde [slachtoffer] de hoek in door met zijn hand op zijn borst te duwen. [verdachte] doorzocht vervolgens [slachtoffer] tas en portemonnee en hij haalde zijn OV-pas eruit. Daarna vertrokken [medeverdachte] en [verdachte] . Eén minuut later kwam [medeverdachte] aanlopen en hij zei tegen [slachtoffer] dat hij moest blijven staan, omdat dat zijn straf was. [4]
In een aanvullend verhoor verklaarde [slachtoffer] dat hij zich bedreigd voelde omdat [medeverdachte] en [verdachte] tegen hem zeiden: “je gaat naar de hoek, je weet best waarom”, “jij, nu naar de hoek!”. Daarnaast gingen ze heel dicht op hem staan, bijna tegen hem aan. Hij voelde dat [verdachte] hem duwde, terwijl hij al tegen het fietsenhok aan stond. Hij kon niet weg. Ze stonden met z’n tweeën om hem heen. [medeverdachte] zei tegen [verdachte] , waarbij hij zich richtte tot verdachte: “Als je nu niet normaal doet, dan slaan we je in elkaar”. [5]
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij erbij is geweest en dat hij samen met [medeverdachte] heeft gezegd dat [slachtoffer] in de hoek moest gaan staan en dat hij anders klappen zou krijgen. [slachtoffer] was hen nog wat schuldig. [slachtoffer] deed gewoon wat zij zeiden. Verdachte verklaarde voorts dat [slachtoffer] moest uitloggen en zijn telefoon moest afgeven en dat verdachte de OV-chipkaart had meegenomen. Er is gezegd dat [slachtoffer] in de hoek moest gaan staan en dat hij anders klappen zou krijgen. Ten slotte verklaarde verdachte dat hij het jammer vond dat ze hem in deze positie hebben moeten zetten. [6]
Bewijsoverwegingen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij door verdachte en de medeverdachte onder bedreiging met geweld is gedwongen om zijn telefoon en OV-chipkaart af te geven. Verdachte ontkent aangever te hebben gedwongen enig goed af te geven. Verdachte heeft weliswaar tegen aangever gezegd dat hij in de hoek moest gaan staan, en dat aangever anders klappen zou gaan krijgen, maar verder heeft aangever volgens verdachte gewoon vrijwillig meegewerkt en ook vrijwillig de voornoemde goederen afgegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Door tegen aangever te zeggen dat hij klappen zou krijgen als hij niet in de hoek zou gaan staan, een hoek die onttrokken was aan het zicht en waar hij niet zonder meer weg kon nu verdachte en medeverdachte (getalsmatig in overwicht) vlak voor hem gingen staan, heeft verdachte samen met zijn medeverdachte een situatie gecreëerd waarin geen sprake meer was van vrijwilligheid aan de zijde van aangever. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangever een soort schuld had die nog gecompenseerd moest worden. Verdachte heeft ter zitting niet willen vertellen waar die schuld uit voortkwam. Wat daarvan ook zij, uit deze verklaring van verdachte blijkt wel dat verdachte en medeverdachte aangever hebben opgezocht, omdat zij wilden dat hij iets van waarde zou afstaan ter vereffening van die ‘schuld’. Verdachte en medeverdachte hebben met het oog daarop een voor aangever zeer bedreigende situatie gecreëerd, waarin aangever mede onder bedreiging met geweld (klappen) zijn telefoon heeft afgestaan. Voorts heeft verdachte de portemonnee van aangever gepakt en daaruit de OV-kaart van aangever weggenomen. Deze OV-kaart is bij verdachte aangetroffen. Uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte blijkt echter dat de verklaring van de aangever op een aantal punten wordt ondersteund. Verdachte heeft namelijk verklaard dat de aangever een schuld had openstaan die vereffend moest worden. Verder moest de aangever in de hoek gaan staan, omdat hij anders klappen zou krijgen en gaf hij zijn iPhone af. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij de OV-chipkaart van de aangever heeft meegenomen. Gelet op deze uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, tezamen en in vereniging de aangever heeft afgeperst. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 februari 2020 te Bussum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een iPhone (merk Apple) en een OV-chipkaart, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- de woorden hebben toegevoegd: ‘je gaat naar de hoek, je weet best waarom’ en ‘jij, nu naar de hoek’ en ‘als je nu niet normaal doet, dan slaan we je in elkaar’ en
- vervolgens die [slachtoffer] in de hoek hebben geduwd en
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd dat hij geen respect heeft voor verdachte en dat hij daarom zijn telefoon moet afstaan als straf en
- vervolgens de woorden hebben toegevoegd: ‘geef je telefoon en log erop uit’ en
- vervolgens na afgifte van de telefoon die [slachtoffer] hebben verplicht in de hoek te blijven staan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van afpersing.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een strafoplegging aansluiting te zoeken bij hetgeen door de officier van justitie gevorderd is, maar om van die straf de helft voorwaardelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de afpersing van aangever [slachtoffer] . Zij hebben hem hierbij met zijn tweeën benaderd en gedwongen in een hoek te gaan staan waar niemand hen kon zien en van waaruit hij niet kon ontsnappen. De aangever voelt zich, zoals blijkt uit zijn aangifte en de toelichting op de door hem ingediende vordering, ernstig aangetast in zijn gevoel van veiligheid: hij is nog steeds erg angstig wanneer hij over straat loopt. Aangever heeft naar aanleiding van de afpersing last van slaapproblemen, waardoor de afpersing ook gevolgen heeft gehad voor zijn schoolprestaties. Verdachte en medeverdachte hebben geen enkel respect getoond voor aangever en zijn eigendommen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Naar het oordeel van de rechtbank neemt verdachte met zijn verklaring onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn strafbare handelen. Hij bagatelliseert wat er is gebeurd.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 29 juni 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende, noch in strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakte advies d.d. 22 juli 2020, opgemaakt door M. Cijs, raadsonderzoeker. De Raad stelt dat er zorgen zijn over de schoolgang van verdachte en dat verdachte er moeite mee heeft om zonder externe druk zijn verantwoordelijkheid te nemen. Binnenkort vindt persoonlijkheidsonderzoek plaats om nog meer zicht te krijgen op het functioneren van verdachte. De hulpverlening die verdachte nu krijgt, verloopt naar tevredenheid. De Raad is dan ook van mening dat er voor nu geen extra hulpverlening of begeleiding nodig is en adviseert om verdachte een werkstraf op te leggen.
Mevrouw A. Nijssen, jeugdreclasseerder bij De Jeugd- & Gezinsbeschermers, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte zich goed houdt aan afspraken en dat hij ook begeleiding heeft van een buddycoach.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige en de Raad voor de Kinderbescherming over en maakt die tot de hare.
Conclusie
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van het feit en de persoon van verdachte, een werkstraf opgelegd dient te worden aan verdachte. De rechtbank heeft hierbij tevens rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd. De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft verzocht, van oordeel dat er geen redenen of aanknopingspunten zijn om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 779,16. Dit bedrag bestaat uit € 279,16 materiële schade en € 500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij voor 50% en
niethoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte de telefoon niet in zijn bezit heeft gehad, de gemiste pianoles in een te ver verwijderd verband staat tot het tenlastegelegde feit en dat de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om een eventueel toe te wijzen bedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar evenredig te verdelen over verdachte en medeverdachte en geen gijzeling op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de telefoon en de gemiste pianoles toewijsbaar is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade dan ook toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 250,-. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee, mede ook gelet op de jeugdige leeftijd van de benadeelde partij, dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen ervan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 529,16 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 26 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om de schade over verdachte en medeverdachte te verdelen. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 529,16, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de voornoemde data tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen te retourneren aan verdachte.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen goederen te retourneren aan verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • Telefoon, merk: Huawei (goednummer 2590451);
  • Jas, merk: North Face (goednummer 2591016).

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 529,16, bestaande uit
€ 279,16 materiële schade en € 250,- immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 26 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 529,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 26 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling niet aan te vullen met gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • Telefoon, merk: Huawei (goednummer 2590451);
  • Jas, merk: North Face (goednummer 2591016).
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Bussum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot afgifte van, onder meer, een IPhone (merk Apple) en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- de woorden heeft/hebben toegevoegd : ‘je gaat naar de hoek, je weet best waarom’ en/of ‘jij, nu naar de hoek’ en/of ‘als je nu niet normaal doet, dan slaan we je in elkaar’ althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in de hoek heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij geen respect heeft voor verdachte en/medeverdachte en/of dat hij daarom zijn telefoon moet afstaan als straf, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘geef je telefoon en log erop uit’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) na afgifte van de telefoon die [slachtoffer] heeft/hebben verplicht in de hoek te blijven staan;
( art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 maart 2020 en 6 april 2020, documentcode 20200406.1005.9929, opgemaakt door politie Districtsrecherche Gooi- en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 106. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 12.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 13.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 14.
5.Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pagina 19.
6.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 31 juli 2020.