ECLI:NL:RBMNE:2020:6065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/260604-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van een scootmobiel in Utrecht met een lager betaalde prijs dan de werkelijke waarde

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2020, stond de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van een scootmobiel, waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van diefstal van een scootmobiel op 24 juni 2019. De verdachte had de scootmobiel op 30 oktober 2019 in Utrecht gekocht voor € 100,- van een persoon die hij kende uit het gebruikersmilieu. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzetheling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de herkomst van de scootmobiel.

Tijdens de zitting op 7 januari 2020 werd het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een significant lager bedrag had betaald dan de werkelijke waarde van de scootmobiel, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had moeten vermoeden dat er iets niet klopte, maar dat dit niet voldeed aan de eisen voor opzetheling. De rechtbank achtte de schuldheling wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, rekening houdend met zijn eerdere strafblad en de ernst van het feit. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een uitzichtloze situatie verkeerde door zijn verblijfsstatus, wat de oplegging van een ISD-maatregel niet opportuun maakte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de aankoop van goederen en de gevolgen van het verhandelen van gestolen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/260604-19 (P); 16/113596-19 (vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] , locatie [plaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en mr. S. Melliti, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 30 oktober 2019 te Utrecht een scootmobiel voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde opzetheling en voert daartoe aan dat uit het procesdossier niet is gebleken dat verdachte wist dat de scootmobiel van een misdrijf afkomstig was. De scootmobiel had gebruikersschade en er zat een sleutel in het contact, waardoor het door verdachte betaalde bedrag van € 100,- redelijk leek. Daarnaast kocht verdachte de scootmobiel van iemand die hij kende uit het gebruikersmilieu en van gebruikers is het algemeen bekend dat zij alles verkopen om in hun drugsgebruik te kunnen voorzien. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde schuldheling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 24 juni 2019 deed [A] aangifte van de diefstal van een scootmobiel van het merk Orion Metro 3, met kenteken [kenteken] en framenummer [framenummer] . [2] Op 30 oktober 2019 in Utrecht spraken verbalisant [verbalisant 1] en verdachte elkaar, omdat verdachte een lekke band had met zijn scootmobiel. Verdachte zei dat hij de scootmobiel particulier had gekocht en dat hij daardoor geen servicecontract had om reparaties uit te laten voeren. [3] [verbalisant 1] heeft vervolgens het verzekeringsplaatje van de scootmobiel laten controleren en daaruit bleek dat dit de weggenomen scootmobiel van de aangever betrof. Ook het kenteken en framenummer bleken overeen te komen. [4] Verbalisant [verbalisant 2] hoorde van Hulpmiddelenmiddelencentrum WMO, de eigenaar van de scootmobiel, dat deze bij een Outlet Store in Utrecht te koop is voor € 400,- tot € 500,- en dat een lager bedrag voor een Orion Metro 3 niet te vinden is en ook niet reëel is. [5] Verdachte verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij de scootmobiel voor € 100,- heeft gekocht van ene [medeverdachte] , een persoon van wie hij niets weet, maar die hij kent uit de gebruikersscéne. [6]
Bewijsoverweging
Verdachte was op 30 oktober 2019 in Utrecht in het bezit van een scootmobiel die van een misdrijf afkomstig was. De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier, alsmede uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat verdachte wist dat de scootmobiel een door misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte heeft voor de scootmobiel echter wel een significant lager bedrag betaald dan dat deze in werkelijkheid waard is. Gelet op deze omstandigheid, in combinatie met het feit dat verdachte niets weet over de persoon van wie hij de scootmobiel heeft gekocht, anders dan dat hij hem kent uit de gebruikersscene, is de rechtbank van oordeel dat van verdachte had mogen worden verwacht dat hij meer onderzoek zou hebben gedaan naar de herkomst van de scootmobiel. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 oktober 2019 te Utrecht een scootmobiel voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Schuldheling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich niet verzet tegen de oplegging van een ISD-maatregel, zolang deze beperkt blijft tot de duur van één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling en daarmee bijgedragen aan het creëren van een afzetmarkt voor gestolen goederen, hetgeen het plegen van diefstallen bevordert en schade toebrengt aan de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 2 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet alleen de afgelopen vijf jaren meermalen voor soortgelijke delicten tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld, maar ook in bredere zin een uitgebreide justitiële documentatie heeft opgebouwd. Daarnaast heeft verdachte in 2007 en in 2014 reeds een ISD-maatregel opgelegd gekregen en liep hij ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd. Dit heeft hem er niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 31 december 2019, opgemaakt door R. Wubs, reclasseringswerker. De reclassering stelt ten aanzien van verdachte dat er op alle leefgebieden problemen bestaan en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte is tot ongewenst vreemdeling verklaard en kan daardoor geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Verdachte kan echter ook niet terugkeren naar Marokko, omdat daar niet wordt meegewerkt aan zijn terugkeer. Daarnaast is er sprake van een langdurige verslavingsgeschiedenis. Eerder ingezette trajecten, waaronder tweemaal een ISD-maatregel, hebben niet geleid tot vermindering van recidive dan wel de verbetering van de leefomstandigheden van verdachte. Begeleiding in een ambulant kader wordt niet als haalbaar ingeschat vanwege een recent voortijdig negatief geretourneerd reclasseringstoezicht. De reclassering adviseert daarom de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Hoewel de rechtbank vaststelt dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan, zal zij deze maatregel niet aan verdachte opleggen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft reeds tweemaal eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen en dit heeft geen positieve gedragsverandering bij hem teweeg gebracht. De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat het aan verdachte is om deze keer wel de kansen en mogelijkheden te benutten die hem in het kader van het ISD-traject worden aangeboden. De rechtbank overweegt dat uit het reclasseringsadvies echter naar voren komt dat het niet mogelijk is om verdachte kansen en mogelijkheden te bieden. Uit het advies van de reclassering komt namelijk naar voren dat verdachte zich vanwege zijn verblijfsstatus in een uitzichtloze situatie bevindt en dat het daarom niet haalbaar zal zijn om gedurende de ISD-maatregel bepaalde basisvoorzieningen voor verdachte te realiseren, waardoor oplegging van een ISD-maatregel in feite zou neerkomen op detentie voor de duur van twee jaar. De rechtbank acht oplegging van de ISD-maatregel daarom op dit moment, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de aard en ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit, afgezet tegen de aard en zwaarte van de ISD-maatregel, niet opportuun.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die passend is gelet op de ernst van het feit, wat doorgaans in vergelijkbare gevallen als straf wordt opgelegd en de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden overweegt de rechtbank dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 22 mei 2019 (parketnummer 16/113596-19) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze straf alsnog ten uitvoer gelegd dient te worden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals het artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/113596-19
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter te Midden-Nederland bij vonnis van 22 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toe voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Utrecht, een goed, te weten scootmobiel heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 oktober 2019, genummerd PL0900-2019325087, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 28. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [A] , pagina 12.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 november 2019.