ECLI:NL:RBMNE:2020:6064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/133209-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voorhanden hebben van explosieven en drugs met strafrechtelijke gevolgen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van explosieven en drugs. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op 1 juni 2019, waarbij de verdachte werd aangehouden in [plaats 2]. Tijdens de aanhouding werd in zijn auto ongeveer 300 gram ethyleenglycoldinitraat (EGDN) aangetroffen, een explosief materiaal, evenals 38 gram hasjiesj en een boksbeugel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P. Plasman, en de officier van justitie, mr. H. Leepel, de vordering indiende.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail bekeken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van vier feiten. Feit 1 betrof de voorbereiding van brandstichting en/of ontploffing, feit 2 betrof het voorhanden hebben van explosieven, feit 3 het voorhanden hebben van hasjiesj, en feit 4 het voorhanden hebben van een boksbeugel. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, in overweging genomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte voor feit 1 niet schuldig was, maar wel voor feit 2, 3 en 4. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen auto van de verdachte verbeurd verklaard en het explosief materiaal onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan op 4 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/133209-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd te [verblijfplaats] te [plaats 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 september 2019, 12 november 2019 en 20 december 2019.
De behandeling van de zaak is gesloten op 27 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 1 juni 2019 te [plaats 2] ter voorbereiding van het plegen van opzettelijk brandstichten en/of een ontploffing teweegbrengen, een telefoon, een aansluitclip voor een 9 volt batterij, een jackplug, een aluminium cilinder, elektriciteitsdraden en springstof heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2:
op 1 juni 2019 te [plaats 2] ongeveer 300 gram ethyleenglycoldinitraat (EGDN)/ammoniumnitraat, bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 3:
op 1 juni 2019 te [plaats 2] 38 gram hasjiesj voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 4:
op 2 juni 2019 te [plaats 3] een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2 omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van de explosieve stof en de overige goederen. Verdachte dacht dat hij hasj vervoerde. Dit wordt ondersteund doordat verdachte de tas waarin de explosieve stof zat gewoon op de achterbank vervoerde, hij slechts
€ 150,- kreeg voor de rit en de politie toestemming gaf om in zijn auto te kijken. Dit alles wijst er op dat verdachte niet wist dat het om een ernstigere inhoud van de tas ging dan hasj. De op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten over wapens moeten volgens de verdediging beoordeeld worden in het licht van het jeugdige karakter van verdachte. Verdachte spendeerde veel tijd op social media, waaronder Telegram, waar hij tot zijn verbazing zag wat er allemaal mogelijk is met betrekking tot het verhandelen van wapens, drugs en explosieven. Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die chatberichten over wapens en explosieven heeft verstuurd. Dit valt bovendien niet te rijmen met het feit dat hij via Facebook de politie heeft gewaarschuwd over chatgroepen op Telegram en wat daar allemaal wordt aangeboden en verhandeld. Verdachte verklaart inmiddels oprecht en is schuldbewust. Tijdens de eerste verhoren ontkende verdachte, maar dat deed hij ten onrechte en op aanraden van zijn vorige advocaat. Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak van feit 1. Het kan niet in het nadeel van verdachte worden uitgelegd dat met de nodige aanpassingen de aangetroffen goederen geschikt zijn om een ontploffing teweeg te brengen, nu deze specifieke goederen naar hun aard en geschiktheid moeten worden beoordeeld en daarvan is gebleken dat zij ongeschikt zijn voor het ontsteken van de springstof. Ten aanzien van feit 3 en feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte op 1 juni 2019 te [plaats 2] opzettelijk een aantal voorwerpen voorhanden heeft gehad die bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen zoals omschreven in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat moet worden beoordeeld of de voorbereidingsmiddelen kennelijk zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf als bedoeld in de tenlastelegging. Daarbij is in dit geval de vraag van belang op grond waarvan uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat het misdadige doel dat de verdachte met het vervoeren en/of voorhanden hebben van de ten laste gelegde middelen voor ogen stond, als brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen moet worden aangemerkt. Verdachte ontkent dat dit het geval is en heeft verklaard dat hij de tas (met daarin de explosieve stof en overige goederen) enkel moest vervoeren.
De rechtbank overweegt dat deze verklaring op een aantal onderdelen wordt ondersteund. Allereerst blijkt uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) dat er geen DNA van verdachte is aangetroffen op de tas waarin de springstof is aangetroffen en ook niet op de springstof zelf. Daarnaast zijn er geen dactyloscopische sporen van verdachte op de tas of de springstof aangetroffen, zo blijkt uit het proces-verbaal van de politie. Verder is uit het explosievenonderzoek van het NFI gebleken dat de in de auto van verdachte aangetroffen aluminium cilinder, de elektrische schakeling en de telefoon, zelfs als de jackplug daarop wordt ingeplugd, geen functionele rol spelen in relatie tot de schakeling die mogelijk de springstof zou kunnen ontsteken. Voor het overige heeft het politieonderzoek geen andere feiten en omstandigheden opgeleverd waaruit voorbereidingshandelingen voor brandstichting dan wel ontploffing kunnen worden afgeleid. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door het in zijn auto aanwezig hebben van de in feit 1 ten laste gelegde zaken, het misdrijf brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen voor ogen had. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van feit 1 vrijspreken.
4.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
Op 1 juni 2019 omstreeks 00:35 uur bevonden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in [plaats 2] , waar zij een personenauto zagen met defecte verlichting. Na het geven van een stopteken identificeerde de bestuurder zich als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1997. De auto van verdachte alsmede de aangetroffen telefoons zijn in beslag genomen. [2] De auto van verdachte is onderzocht en op de achterbank werd een plastic tas aangetroffen met daarin 4 in doorzichtig folie verpakte staven. [3] Ook werd in het dashboardkastje een plastic boterhamzakje aangetroffen met als inhoud een 9 Volt batterij en een rood met zwart gekleurde elektriciteitsdraad met aan het uiteinde een grijs gekleurd metalen stokje. Dit stokje is met blauwe tape vast getapet aan de elektrische draden. [4] Uit het door het NFI uitgevoerde explosievenonderzoek bleek dat deze staven 0,3 kilogram van een springstof op basis van ammoniumnitraat en ethyleenglycoldinitraat (EGDN) bevatten. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij via Telegram met een jongen in contact is gekomen. Deze jongen heeft op de telefoon van verdachte wel eens gezocht naar wapens en explosieven. Op 1 juni 2019 heeft verdachte voor deze persoon wat vervoerd. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het voornoemde explosievenonderzoek van het NFI, dat verdachte op 1 juni 2019 te [plaats 2] 300 gram ethyleenglycoldinitraat (EGDN)/ammoniumnitraat, van het type Austrogel G1, zijnde een springstof, aanwezig heeft gehad in zijn auto. Deze bevindingen wijzen zodanig op het bestaan van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte ten opzichte van het aanwezig hebben van de springstof dat van hem een ontzenuwende verklaring mag worden verlangd. Verdachte heeft bij zijn eerste drie verhoren bij de politie structureel ontkend iets te maken te hebben gehad met de aanwezigheid van de springstof in zijn auto. Het verweer van de verdediging dat verdachte niet wist, noch willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het materiaal dat verdachte moest vervoeren springstof betrof, wordt door de rechtbank als niet aannemelijk verworpen. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte veel op Telegram zat en – naar eigen zeggen – zag dat daar veel in explosieven en wapens gehandeld werd. De persoon van wie verdachte de tas moest vervoeren, heeft hij eveneens ontmoet via Telegram en deze persoon heeft met de telefoon van verdachte gezocht naar wapens en explosieven. Verder heeft verdachte geen informatie willen verschaffen over deze persoon zodat zijn verklaring niet kan worden geverifieerd. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verdachte kort voor de politie hem staande hield het zakje met daarin de 9-Volt batterij en de elektrische bedrading in het dashboardkastje heeft verborgen. De verklaring van verdachte dat hij dit in paniek deed omdat hij dacht dat dit de hasj was vindt de rechtbank ongeloofwaardig, nu het een doorzichtig zakje betrof en verdachte eenvoudig had kunnen zien en voelen dat de inhoud geen hasj betrof. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk en overweegt zij dat verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het materiaal wat verdachte moest vervoeren een explosieve stof betrof. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd.
4.3
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 en feit 4
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het feit door verdachte is begaan en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 december 2019 [7] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 1 juni 2019 [8] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 1 juni 2019 [9] .
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het feit door verdachte is begaan en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 december 2019 [10] ;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van verbalisant [verbalisant 4] van 3 juni 2019 [11] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 23 augustus 2019 [12] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2:
op 1 juni 2019 te [plaats 2] , een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten ongeveer 300 gram ethyleenglycoldinitraat (EGDN)/ammoniumnitraat, van het type Austrogel G1, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde geen explosief voor civiel gebruik, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 3:
op 1 juni 2019 te [plaats 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram (te weten ongeveer 38 gram) hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 4:
op 2 juni 2019 te [plaats 3] , een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een locatiegebod en de verplichting een dagbesteding te realiseren en te behouden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken dat hij zijn laakbare handelen inziet. Daarnaast heeft verdachte een opleiding, komt hij uit een harmonieus gezin en heeft hij, ondanks dat zijn schouder uit de kom is geraakt, het binnen de P.I. tot afdelingsreiniger geschopt. Ook is hij in de P.I. het slachtoffer geworden van een poging tot doodslag en kan hem niet worden aangerekend dat hij geen namen noemt van betrokkenen. De rechtbank wordt verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en eventueel een voorwaardelijke straf op te leggen met voorwaarden, mits dat inhoudt dat verdachte niet langer vast blijft zitten dan tot het moment dat hij via de voorwaardelijke invrijheidsstelling vrij zou komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, waarbij het voorhanden hebben van 300 gram springstof een ernstig feit betreft en als zwaartepunt geldt bij de strafoplegging. Explosieven brengen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen met zich mee en het onbevoegd bezit van een dergelijk explosief is, gelet op de enorme risico’s, maatschappelijk onaanvaardbaar. Gelet op de omstandigheden rond het vervoer van deze springstof is aannemelijk dat als de springstof niet was ontdekt door de politie, daarmee mogelijk zeer ernstige strafbare feiten zouden worden gepleegd met schade en/of letsel tot gevolg. Verdachte was zich bewust van de criminele omgeving waarin hij zich in de Telegramgroep bevond en de strafbare gedragingen die via de app werden besproken, maar kon geen weerstand bieden toen er werd gevraagd of hij iets kon vervoeren. De rechtbank houdt daarnaast ook rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van rechters waarbij voor het voorhanden hebben van explosieven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend wordt geacht. Verder zijn er in de auto en de woning van verdachte 38 gram hasj en een boksbeugel aangetroffen, hetgeen wordt meegewogen bij de strafoplegging.
De persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 23 september 2019 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een advies van Reclassering Nederland van
5 november 2019, opgemaakt door N. Boogaard, reclasseringswerker. De reclassering wijst erop dat verdachte een stabiele huisvesting, een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding en een steunend familiair netwerk heeft, en geen schuldenproblematiek. De reclassering vindt het wel zorgelijk dat verdachte als
first offendervan zo’n ernstig feit verdacht wordt en dat het mogelijk is dat naïviteit/impulsiviteit tot het onderhavige gedrag heeft geleid. Vanwege de ernst van het delict en vanwege de structuur die daarmee geboden kan worden, adviseert de reclassering een meldplicht, een ambulante behandeling, een locatiegebod met elektronische controle en de verplichting om een dagbesteding te realiseren en te behouden.
De rechtbank neemt de conclusies van de reclassering over en maakt die tot de hare.
Conclusie
De rechtbank overweegt dat verdachte een ernstig feit heeft gepleegd zoals hiervoor omschreven, waardoor zij het in beginsel gerechtvaardigd acht om een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Toch zal de rechtbank volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming van langere duur met zich meebrengt dan die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf op zijn plaats is, gelet op de hiervoor omschreven persoon van verdachte, maar zal ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om daarmee te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en daarbij rekening houdend met de persoon van verdachte, een gevangenisstraf voor de duur 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, om verdachte de benodigde hulp en begeleiding te bieden om zodoende het recidiverisico te verminderen. De rechtbank volgt de officier van justitie niet ten aanzien van de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid, nu onvoldoende is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen auto van verdachte verbeurd te verklaren en het in beslag genomen springmiddel (ontstekingsmiddel) met een batterij en telefoon te onttrekken aan het verkeer
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de auto aan verdachte terug te geven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de na te noemen in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren, te
weten:
- Personenauto (Ford Fiesta; 1.25i-1, kenteken: [kenteken] ).
De rechtbank verklaart het voorwerp verbeurd omdat het bewezen geachte onder 2 met behulp van dat voorwerp is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het onder verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten het springmiddel (ontstekingsmiddel) met een batterij en telefoon, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland aan de Marconistraat 2 te Rotterdam, waar hij zich zal blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering noodzakelijk acht en waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* wordt verplicht om mee te werken aan ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* op vooraf gestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfsadres, te bepalen op [adres] , [postcode] [woonplaats] , waarbij de reclassering de precieze tijdstippen vaststelt in overleg met verdachte en mede afhankelijk van zijn dagbesteding, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal meewerken aan elektronische controle op dit locatiegebod. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft en verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering het locatiegebod laten vervallen;
* wordt verplicht een dagbesteding te realiseren en te behouden, waarbij hij zich controleerbaar opstelt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
- Personenauto (Ford Fiesta; 1.25i-1, kenteken: [kenteken] );
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- Springmiddel (ontstekingsmiddel) met een batterij en telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op 1 juni 2019 te [plaats 2] , althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf van opzettelijk brandstichten en/of een ontploffing teweegbrengen (als omschreven in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meerdere voorwerp(en) en/of stof(fen) en/of informatiedrager(s), te weten
- een telefoon en/of
- een aansluitclip voor een 9 volt batterij en/of
- een jackplug en/of
- een aluminium cilinder en/of
- een of meerdere elektriciteitsdra(a)d(en) en/of
- een explosief bevattende een springstof op basis van (ongeveer 300 gram) ethyleenglycoldinitraat (EGDN)/ammoniumnitraat, van het type Austrogel G1, althans een
hoeveelheid van een explosief materiaal, althans een hoeveelheid springstof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
( art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te [plaats 2] , althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten ongeveer 300 gram ethyleenglycoldinitraat (EGDN)/ammoniumnitraat, van het type Austrogel G1, althans een hoeveelheid van een explosief materiaal, althans een hoeveelheid springstof, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde geen explosief voor civiel gebruik, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram (te weten ongeveer 38 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
4.
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats 3] , althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van respectievelijk 3 juni 2019, 6 juni 2019, 17 juni 2019, 18 september 2019 en 26 november 2019, genummerd PL0900-2019159664, opgemaakt door politie Districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 239. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 55.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 67.
5.Een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 november 2019 met zaaknummer 2019.06.20.159, pagina’s 8 en 11.
6.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 december 2019.
7.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 december 2019.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 54.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 71.
10.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 december 2019.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 25.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 193.