ECLI:NL:RBMNE:2020:6052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
7860109 AC EXPL 19-2153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de gebondenheid aan bindend advies van de Geschillencommissie Wonen met betrekking tot een vloer- en trapbekledingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een consument, een geschil met gedaagde, een besloten vennootschap, over de levering en plaatsing van een eiken 1 Bis vloer en trapbekleding. Eiser heeft een overeenkomst gesloten met gedaagde en een aanbetaling gedaan van € 1.550,00. Na de uitvoering van de werkzaamheden was eiser ontevreden over de geleverde vloer en trapbekleding, die volgens hem niet voldeed aan de overeenkomst. Eiser heeft zijn klacht voorgelegd aan de Geschillencommissie Wonen, die een bindend advies heeft gegeven. Eiser is het niet eens met dit advies en vordert vernietiging ervan, alsook terugbetaling van het depotbedrag en schadevergoeding. Gedaagde vordert in reconventie betaling van het openstaande bedrag van € 6.320,00.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Geschillencommissie haar oordeel heeft gegeven op basis van een deskundigenrapport en dat de procedure correct is verlopen. De kantonrechter oordeelt dat de Geschillencommissie in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan gedaagde. Tevens wordt eiser veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag aan gedaagde, omdat hij gedaagde niet heeft toegelaten om de herstelwerkzaamheden uit te voeren, wat leidt tot schuldeisersverzuim.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7860109 AC EXPL 19-2153 SW/1581 CD/942
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Joemman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Brand.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met bijlagen uitgebracht. [gedaagde] heeft daarop gereageerd (door middel van een “conclusie van antwoord” met bijlagen) en zij heeft op haar beurt een tegenvordering ingediend (een “eis in reconventie”). Daarop heeft [eiser] gereageerd (door middel van een “conclusie van antwoord in reconventie” met een bijlage).
1.2.
De kantonrechter heeft op 27 november 2019 een tussenvonnis gewezen, waarin hij heeft bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden. Deze heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn vrouw zijn in het voorjaar van 2018 een paar keer in de winkel van [gedaagde] geweest om zich te laten adviseren over een nieuwe vloer en nieuwe trapbekleding. Zij hebben verschillende voorbeeldpanelen bekeken en aan de hand daarvan hebben ze op 28 april 2018 een overeenkomst gesloten met [gedaagde] voor het leveren en leggen van een zogenoemde eiken 1 Bis vloer en trapbekleding in de kleur ‘mist’. [eiser] heeft een aanbetaling gedaan van € 1.550,00.
2.2.
De werkzaamheden zijn eind augustus, begin september 2018 uitgevoerd. [eiser] heeft direct aan [gedaagde] laten weten dat hij niet tevreden was. Volgens hem waren de vloer en de trapbekleding te donker en te onrustig: er zaten oneffenheden in, vlammen, grote noesten en de kleur was onregelmatiger dan op het voorbeeldpaneel.
2.3.
[gedaagde] heeft erkend dat de trapbekleding niet goed was en heeft toegezegd dat zij die zou vervangen. De vloer heeft zij nog eens geschuurd en geolied. [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat zij daarmee aan al haar verplichtingen had voldaan en dat [eiser] de nog openstaande facturen van in totaal € 6.320,00 moest betalen.
2.4.
Dat heeft [eiser] niet gedaan. Hij heeft [gedaagde] ook niet meer toegelaten in zijn woning om de trapbekleding te vervangen. In plaats daarvan heeft hij zich in november 2018 tot de Geschillencommissie Wonen (hierna: Geschillencommissie) gewend, het openstaande bedrag daar in depot gestort, om zijn klacht in een bindend-adviesprocedure door de Geschillencommissie te laten beoordelen.
2.5.
[eiser] heeft de Geschillencommissie laten weten dat hij en zijn vrouw een rustige, lichte vloer wilden en met behulp van voorbeeldpanelen in de winkel hadden gekozen voor een eiken 1 Bis vloer . De geleverde en gelegde vloer vertoonde echter meer tekening dan het voorbeeldpaneel van eiken 1 Bis, kende meer kleurschakeringen en had ook grotere noesten. Volgens [eiser] kon de geleverde en gelegde vloer geen eiken 1 Bis zijn. [gedaagde] had in zijn optiek, zo liet hij de Geschillencommissie weten, “niet conform overeenkomst” geleverd. Bovendien was de vloer volgens [eiser] niet goed gelegd. Ook over de trapbekleding was hij niet tevreden: de kleur en de grootte van de noesten voldeden niet aan wat hij daarvan mocht verwachten. Overigens had [eiser] nadat de werkzaamheden waren uitgevoerd geconstateerd dat wanden en deuren waren beschadigd. Die schade, en andere kosten, wilde hij vergoed krijgen.
2.6.
De Geschillencommissie heeft de klacht in behandeling genomen en een deskundige opdracht gegeven om onderzoek te doen. In januari 2019 heeft de deskundige de woning van [eiser] en zijn vrouw bezocht. Ook [gedaagde] was daarbij aanwezig. Nadat [gedaagde] de woning had verlaten heeft [eiser] de deskundige nog geattendeerd op scheuren in de vloer .
2.7.
In zijn rapport heeft de deskundige genoteerd dat de noesten op de trapbekleding te groot waren voor eiken 1 Bis. Hij heeft daaraan toegevoegd dat [gedaagde] al had toegezegd dat de trap zou worden vervangen. Volgens de deskundige voldeed de vloer wel aan wat van een eiken 1 Bis vloer mag worden verwacht (inclusief de aanwezige kleurnuances en noesten), met uitzondering van één baan bij de achterpui, die volgens de deskundige zou moeten worden behandeld met staalwol of een grove pad, en daarna geolied. Over de scheuren, waarop hij na het vertrek van [gedaagde] was geattendeerd, heeft de deskundige in zijn rapport vermeld dat die geen onderdeel uitmaakten van de klacht zoals die aan de Geschillencommissie kenbaar was gemaakt en dat [gedaagde] ook niet in de gelegenheid was gesteld om daarop te reageren. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het ging om bladder, die eenvoudig kon worden verlijmd.
2.8.
[eiser] heeft aan de Geschillencommissie laten weten dat hij zich niet kon vinden in het deskundigenrapport, vooral omdat de deskundige nauwelijks aandacht had geschonken aan de trapbekleding en aan de scheuren in de vloer waar [eiser] hem wel expliciet op had gewezen. Op verzoek van de Geschillencommissie heeft de deskundige daarop gereageerd: hij hoefde de trap niet te inspecteren omdat [gedaagde] al had toegezegd dat die zou worden vervangen. En hij had aan het einde van de inspectie het technisch rapport ingevuld. Daarbij was de aanwezigheid van [gedaagde] niet noodzakelijk en daarom was [gedaagde] met zijn toestemming weggegaan, nadat de deskundige aan [eiser] en aan [gedaagde] had gevraagd of zij nog op- of aanmerkingen hadden, wat niet het geval was. De deskundige schreef voorts dat [eiser] na het vertrek van [gedaagde] toch nog een nieuwe klacht had geuit over scheuren in de vloer . Die nieuwe klacht maakte geen onderdeel uit van de klacht die bij de Geschillencommissie was ingediend en was ook niet geuit in het bijzijn van [gedaagde] , die daar dus, zo schreef de deskundige, ook niet op had kunnen reageren. En bij gebrek aan de mogelijkheid van hoor- en wederhoor had de deskundige toen naar eigen zeggen aan [eiser] laten weten dat hij deze nieuwe klacht niet in zijn onderzoek kon betrekken.
2.9.
[eiser] heeft zich vervolgens tot [onderneming] gewend, die namens [eiser] nog eens heeft toegelicht waarom volgens [eiser] sprake was van “non-conformiteit”, en wat daarvan de consequentie zou moeten zijn: [eiser] wilde het liefst dat de Geschillencommissie de overeenkomst zou ontbinden en [gedaagde] zou veroordelen om de gedane aanbetaling aan [eiser] terug te betalen, de nieuwe vloer en trapbekleding te verwijderen en te vervangen door de oude vloer en trapbekleding, en alle schade aan [eiser] te vergoeden. Als de Geschillencommissie zich daar niet in kon vinden, wilde [eiser] toestemming van de Geschillencommissie om herstel- en vervangwerkzaamheden voor rekening van [gedaagde] uit te laten voeren door een derde. Als dat ook niet mogelijk was, wilde [eiser] dat [gedaagde] dan alsnog alle door [eiser] gesignaleerde gebreken voor eigen rekening zou herstellen. Daarnaast wenste [eiser] dat de Geschillencommissie [gedaagde] in ieder geval zou veroordelen om de schade van [eiser] te vergoeden. Daarbij dacht [eiser] aan de kosten in verband met het herstellen van beschadigingen aan muren, deuren en hang- en sluitwerk, aan de kosten in verband met het opnemen van verlofdagen, aan de kosten in verband met de verkorte levensduur van de vloer (door extra schuurwerkzaamheden), aan de rechtsbijstandskosten en de kosten van de klachtprocedure bij de Geschillencommissie.
2.10.
De Geschillencommissie heeft de klacht behandeld tijdens een mondelinge behandeling, waarop partijen hun standpunten nog eens konden toelichten en vragen van de Geschillencommissie konden beantwoorden. [eiser] heeft zich bij die gelegenheid laten bijstaan door [onderneming] .
2.11.
Vervolgens heeft de Geschillencommissie op 11 april 2019 een bindend advies gegeven. Daarin overwoog de Geschillencommissie dat zij de bezwaren van [eiser] tegen het deskundigenrapport, en de reactie daarop van de deskundige, had beoordeeld. Zij was tot het oordeel gekomen dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige en aan zijn deskundig oordeel over de aard en de omvang van de gebreken. De commissie nam de technische bevindingen van de deskundige daarom over, ook omdat [eiser] had nagelaten om zijn kritiek op het deskundigenrapport te onderbouwen, bijvoorbeeld door zelf een rapport te laten opstellen door een andere deskundige. De Geschillencommissie zag geen aanleiding voor een vergoeding van de rechtsbijstandskosten, omdat het een laagdrempelige klachtenprocedure betrof, waarbij het inhuren rechtsbijstand niet nodig was.
2.12.
De Geschillencommissie overwoog verder dat hout een natuurproduct is, waardoor iedere plank er net een beetje anders uitziet en waardoor geringe afwijkingen ten opzichte van voorbeeldpanelen acceptabel zijn. De Geschillencommissie constateerde dat de noesten in de vloer van [eiser] niet te groot waren en dat de vloer ook goed was gelegd, zodat de klacht met betrekking tot de vloer moest worden afgewezen. Volgens de Geschillencommissie was de trapbekleding niet goed en moest die worden vervangen. Maar omdat [gedaagde] al vóórdat [eiser] de Geschillencommissie had ingeschakeld had toegezegd de trapbekleding te zullen vervangen, kwam de Geschillencommissie tot de conclusie dat de klacht met betrekking tot de trapbekleding onnodig was ingesteld, en om die reden moest worden afgewezen. Dat betekende volgens De Geschillencommissie uitdrukkelijk niet dat [gedaagde] de trapbekleding nu niet meer zou hoeven te vervangen, dat moest zij wel. En daarbij moest zij dan ook meteen de bladder op de vloer verlijmen. Volgens de Geschillencommissie moest [gedaagde] dit binnen acht weken doen, en moesten partijen daarna gezamenlijk aan de Geschillencommissie laten weten dat de beslissing was uitgevoerd. Vervolgens zou de Geschillencommissie het depotbedrag overmaken aan [gedaagde] .
2.13.
Dat is niet gebeurd. [eiser] heeft [gedaagde] namelijk niet toegelaten in zijn woning om de in het bindend advies genoemde werkzaamheden uit te voeren.

3.De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert dat het bindend advies wordt vernietigd en dat het in depot gestorte bedrag aan [eiser] wordt terugbetaald. Daarnaast vordert [eiser] primair dat de overeenkomst tussen hem en [gedaagde] gedeeltelijk wordt ontbonden, waarbij [gedaagde] hem het aanbetaalde bedrag (€ 1.550,00) terugbetaalt en tevens de te maken herstelkosten (door [eiser] begroot op € 3.587,28) en de kosten om de vloer alsnog in de door [eiser] gewenste staat te krijgen, aan hem vergoedt. Voor het geval die primaire vordering niet toewijsbaar zou zijn, vordert [eiser] (naast de vernietiging van het bindend advies en de terugbetaling van het depotbedrag) dat de overeenkomst tussen hem en [gedaagde] helemaal wordt ontbonden, dat de vloer en de trap worden hersteld in de oude staat, met restitutie van het aanbetaalde bedrag en vergoeding van de begrote herstelkosten.
3.2.
[eiser] vordert dit omdat hij het niet eens is met het oordeel van de Geschillencommissie, die zich heeft geconformeerd aan de bevindingen van de deskundige, die volgens [eiser] niet deugen: diens conclusie dat de vloer voldoet aan wat mag worden verwacht van een eiken 1 Bis vloer is volgens [eiser] onbegrijpelijk, gelet op de in de vloer aanwezige kleurschakeringen en noesten, die niet lijken op het voorbeeldpaneel waarop [eiser] zijn keuze heeft gebaseerd. Ook is de Geschillencommissie volgens [eiser] ten onrechte niet ingegaan op zijn klacht dat de werkzaamheden van [gedaagde] hebben geleid tot schade.
3.3.
[gedaagde] is van mening dat het bindend advies niet kan worden vernietigd. Zij vordert in reconventie dat het in depot geplaatste bedrag van € 6.320,00 aan haar wordt uitbetaald.

4.De beoordeling door de kantonrechter in conventie en in reconventie

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen hun geschil al ter beslissing hebben voorgelegd aan de Geschillencommissie. Die heeft haar oordeel gegeven en dat is niet vrijblijvend. Partijen zijn ten opzichte van elkaar aan die beslissing gebonden. En de kantonrechter, aan wie het geschil nu ook is voorgelegd, mag zijn eigen oordeel niet zomaar in de plaats stellen van het oordeel van de Geschillencommissie. De kantonrechter moet zich beperken tot de vraag of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om partijen te houden aan de beslissing van de Geschillencommissie, gelet op de inhoud van die beslissing of de wijze waarop die beslissing tot stand is gekomen. Alleen als het antwoord op die vraag bevestigend is, komt de kantonrechter toe aan een eigen inhoudelijk beoordeling en een eigen beslissing. Dat staat in artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Die lat ligt hoog. Gebondenheid aan het oordeel van de Geschillencommissie is regel en strijd met de redelijkheid en billijkheid vormt een uitzondering. Als de grenzen waarin redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden, kan de beslissing van de Geschillencommissie niet worden aangetast.
4.3.
De vraag die beantwoord moet worden is dus of de Geschillencommissie in redelijkheid tot de door haar genomen beslissing heeft kunnen komen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat
de totstandkoming van het bindend adviesdeze toets kan doorstaan. De fundamentele beginselen van behoorlijk procesrecht, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor, zijn niet geschonden en het bindend advies is op deze grond dus niet vernietigbaar. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.5.
[eiser] heeft verschillende gelegenheden gehad (en benut) om zijn standpunt kenbaar te maken: nadat hij zijn klacht had geformuleerd, is de deskundige bij hem thuis geweest, waar [eiser] heeft kunnen laten zien waar het hem om te doen was. Daarna heeft hij nog schriftelijk gereageerd op het rapport van de deskundige, heeft hij (door [onderneming] ) nog een toelichting op de klacht geschreven, en heeft hij (bijgestaan door [onderneming] ) zijn zegje gedaan tijdens de mondelinge behandeling bij de Geschillencommissie.
4.6.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] meent dat het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden omdat de Geschillencommissie voorbij zou zijn gegaan aan zijn bezwaar dat de deskundige tijdens zijn bezoek aan de woning heeft geweigerd aandacht te besteden aan de trapbekleding en de scheuren in de vloer , hoewel [eiser] hem daar expliciet op had gewezen. De kantonrechter kan [eiser] niet volgen in dat standpunt. Met betrekking tot de trap heeft [gedaagde] immers meteen (al vóór de inschakeling van de Geschillencommissie) erkend dat die opnieuw moest worden bekleed. Dat de trapbekleding niet goed was en hersteld moest worden, stond dus al vast, en daarom hoefde de deskundige daar niets over te rapporteren, ook al had het herstelwerk feitelijk nog niet plaatsgevonden.
4.7.
Met betrekking tot de scheuren in de vloer geldt dat de deskundige daar terecht aan voorbij is gegaan (afgezien van zijn opmerking dat het gemakkelijk te verhelpen bladder betreft). Omdat [eiser] die scheuren buiten beschouwing had gelaten toen hij zijn klacht formuleerde en hij de deskundige ook pas op het bestaan daarvan had gewezen toen [gedaagde] de woning al had verlaten, kon [gedaagde] niet weten dat [eiser] nog een aanvullende klacht had – en kon [gedaagde] zich daar dus ook niet tegen verweren. De deskundige zou juist verwijtbaar hebben gehandeld als hij die aanvullende klacht buiten medeweten van [gedaagde] om toch bij zijn onderzoek zou hebben betrokken, omdat hij in dat geval geen hoor en wederhoor zou hebben gepleegd.
4.8.
Het bindend advies is dus, zo blijkt uit het voorgaande, op een acceptabele manier tot stand gekomen. En ook inhoudelijk kan het, zoals hierna wordt toegelicht, door de beugel.
4.9.
Het belangrijkste
inhoudelijke bezwaarvan [eiser] is dat hij een andere vloer (en trapbekleding) heeft gekregen dan hij met [gedaagde] had afgesproken. De kantonrechter overweegt dat [eiser] en [gedaagde] een eiken 1 Bis vloer (en trapbekleding) overeen zijn gekomen. Dat blijkt uit de schriftelijke overeenkomst, waarin ze ook hebben opgenomen dat er in de vloer (en trapbekleding) noesten mogen voorkomen, maar dat die niet groter mogen zijn dan ongeveer één centimeter. De geleverde vloer (en trapbekleding) moet dus aan deze beschrijving voldoen.
4.10.
De Geschillencommissie heeft in haar bindend advies, voortbordurend op de bevindingen van de deskundige, geconstateerd dat de geleverde en gelegde vloer , zoals overeengekomen, een eiken 1 Bis vloer is waarin (niet te grote) noesten zitten (dat geldt uitdrukkelijk niet voor de trapbekleding, waarover is geoordeeld dat die vervangen moet worden). De Geschillencommissie heeft daaraan toegevoegd dat hout een natuurproduct is, waardoor iedere plank er net een beetje anders uitziet en waardoor geringe afwijkingen ten opzichte van voorbeeldpanelen acceptabel zijn. Volgens [eiser] zijn de afwijkingen van de geleverde en gelegde vloer ten opzichte van het voorbeeldpaneel echter te groot om nog acceptabel te zijn.
4.11.
Het is nu de taak van de kantonrechter om te toetsen of de Geschillencommissie in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de geleverde en gelegde vloer inderdaad een eiken 1 Bis vloer is met niet te grote noesten en met acceptabele kleurverschillen. De kantonrechter heeft in dit verband in het geding gebrachte foto’s van de vloer bekeken en vergeleken met wat in artikel 7 van de Aanvullende [handelsnaam van gedaagde] Voorwaarden (hierna: [.] ) is vermeld over de kenmerken van verschillende houtsorteringen. De [.] zijn weliswaar niet van toepassing op de overeenkomst (omdat daarin niets is vermeld over de toepasselijkheid van deze [.] ), maar dat neemt niet weg dat ze wel behulpzaam kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag of de geleverde en gelegde vloer een eiken 1 Bis vloer is. Over 1 Bis staat in artikel 7 [.] vermeld dat kleurverschillen en kleine noesten kunnen voorkomen – dat komt overeen met wat op de in het geding gebrachte foto’s is te zien. Stukken (bijvoorbeeld andere foto’s of onafhankelijke rapportages van door [eiser] zelf ingeschakelde deskundigen) waaruit blijkt dat de verschillen groter zijn dan de geldende marges zijn niet in het geding gebracht. Daarom kan de kantonrechter niet anders dan oordelen dat de Geschillencommissie in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat de geleverde en gelegde vloer inderdaad een eiken 1 Bis vloer is, met niet te grote noesten en met acceptabele kleurverschillen.
4.12.
Dat de kleurverschillen in de vloer objectief acceptabel zijn (voor een 1 Bis-sortering), neemt overigens niet weg dat [eiser] ze niet acceptabel vindt. Maar die subjectieve ervaring kan niet afdoen aan het oordeel van de Geschillencommissie dat de vloer objectief voldoet. Daarbij is ook van belang dat [eiser] heeft gekozen voor een houten vloer , waarvan nu eenmaal niet verwacht kan worden dat die gelijk is aan een voorbeeldpaneel. Bovendien heeft [gedaagde] , onweersproken door [eiser] , aangevoerd dat zij met [eiser] de kenmerken van verschillende soorten vloeren heeft besproken, zoals de grotere levendigheid van hout ten opzichte van bijvoorbeeld laminaat of pvc. Hij had dus rekening kunnen – en moeten – houden met de in de vloer aanwezige kleurverschillen.
4.13.
Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij had bedoeld om zich in zijn klacht te beroepen op dwaling in plaats van op non-conformiteit, overweegt de kantonrechter dat [eiser] dit dan duidelijker kenbaar had moeten maken. Hij heeft zijn klacht en de latere toelichtingen daarop nadrukkelijk opgebouwd rond het juridische leerstuk van de non-conformiteit, en daarbij ook consequent verwezen naar wetsartikelen over dat leerstuk. Ook [onderneming] , een professional op juridisch gebied, heeft zich in haar nadere toelichting beperkt tot het leerstuk van de non-conformiteit, en ook zij heeft daarbij verwezen naar wetsartikelen daarover. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de Geschillencommissie zou hebben moeten begrijpen dat [eiser] eigenlijk bedoelde een beroep te doen op het leerstuk van dwaling – en al helemaal niet dat een beroep op dwaling wel kans van slagen zou hebben gehad.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het bindend advies naar wijze van totstandkoming en inhoud niet vernietigbaar is. Het is op alle belangrijke onderdelen voldoende gemotiveerd en het is niet onaanvaardbaar om [eiser] en [gedaagde] daaraan gebonden te laten blijven. De gevorderde vernietiging van het bindend advies en de daarbij behorende nevenvorderingen moeten worden afgewezen.
4.15.
Overigens heeft [eiser] wel terecht opgemerkt dat de Geschillencommissie niet is ingegaan op al zijn bezwaren: zij heeft niet geoordeeld over de schade. Het bindend advies is daarmee niet volledig. De kantonrechter leidt uit het bepaalde in artikel 7:904 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek af dat hij alsnog een oordeel over deze schade kan geven, in plaats van de Geschillencommissie. De kantonrechter zal dat oordeel in dit vonnis geven, tenminste voor zover die schade in deze procedure bij de kantonrechter opnieuw is gevorderd. De eerder door [eiser] benoemde overige schadeposten moeten geacht worden te zijn prijsgegeven.
4.16.
Feitelijk blijft het oordeel van de kantonrechter dus beperkt tot de gestelde schade met betrekking tot nieuw schilder- en stucwerk. Daarover kan de kantonrechter kort zijn. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat er schade is ontstaan, en (als al vast zou komen te staan dat er sprake is van schade) ook dat die door [gedaagde] zou zijn veroorzaakt. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen om die schade nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, waardoor de gevorderde schade als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.17.
[eiser] moet als de in conventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de in conventie verschenen proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 360,00).
4.18.
In de procedure in reconventie heeft [gedaagde] betaling gevorderd van het nog openstaande bedrag van € 6.320,00. [eiser] heeft dat bedrag in depot gestort bij de Geschillencommissie, die heeft beslist dat zij dit
na afronding van de herstelwerkzaamhedenzou uitbetalen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft zich ook bereid verklaard om deze werkzaamheden uit te voeren, maar heeft daar (nog) niet toe over kunnen gaan omdat [eiser] haar niet meer heeft toegelaten in de woning.
4.19.
De kantonrechter overweegt dat er sprake van schuldeisersverzuim, zoals bedoeld in artikel 6:58 van het Burgerlijk Wetboek. Doordat [eiser] [gedaagde] niet heeft toegelaten tot zijn woning, heeft [gedaagde] de herstelwerkzaamheden niet kunnen uitvoeren. En doordat [gedaagde] de herstelwerkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren, heeft de geschillencommissie het in depot gestorte bedrag niet aan [gedaagde] uitgekeerd. [eiser] is op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken gehouden ook het bedrag van € 6.320,00 aan [gedaagde] te betalen. Omdat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [eiser] , kan [eiser] zijn betalingsverplichtingen niet opschorten. Dat staat in artikel 6:54 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter zal [eiser] daarom veroordelen om het bedrag van € 6.320,00 aan [gedaagde] te betalen, zoals [gedaagde] heeft gevorderd.
4.20.
De kantonrechter plaatst hierbij nog twee opmerkingen:
[gedaagde] blijft gehouden om de door de Geschillencommissie genoemde punten te herstellen. [eiser] zal daar dan wel de gelegenheid voor moeten bieden;
verder gaat de kantonrechter ervan uit dat beide partijen, nadat [eiser] het bedrag van € 6.320,00 aan [gedaagde] heeft betaald, aan de Geschillencommissie zullen laten weten dat het in depot gestorte bedrag door de geschillencommissie aan [eiser] kan worden terugbetaald.
4.21.
[eiser] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de in reconventie verschenen proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 300,00 (2 procespunten x factor 0,5 x € 300,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 6.320,00 aan [gedaagde] ;
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.