ECLI:NL:RBMNE:2020:6048

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/16/495556 / KG ZA 20-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van BKR-registratie in kort geding tussen eisers en de Volksbank

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderden de heer en mevrouw [eisers c.s.] dat de Volksbank de BKR-registratie zou verwijderen. De eisers hadden een hypothecaire lening afgesloten bij de Volksbank, maar de Volksbank had ontdekt dat de woning die als onderpand diende, werd verhuurd zonder toestemming. Dit leidde tot een BKR-registratie, die de eisers als onterecht beschouwden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Volksbank niet voldoende had aangetoond dat de eisers te kwader trouw hadden gehandeld en dat de registratie onrechtmatig was. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eisers altijd op tijd hun betalingen hadden verricht en dat de Volksbank hen niet had geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de verhuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Volksbank de BKR-registratie moest verwijderen en veroordeelde de Volksbank in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/495556 / KG ZA 20-20
Vonnis in kort geding van 1 april 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.B.F. Lambie te Utrecht.
Eisers zullen hierna samen [eisers c.s.] genoemd worden. Als dat nodig is zullen zij apart worden aangeduid met de heer of mevrouw [eiseres sub 2] . Gedaagde zal de Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2020 met 22 producties;
  • de producties die [eisers c.s.] en de Volksbank voor de mondelinge behandeling overgelegd hebben;
  • de mondelinge behandeling op 5 februari 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van de Volksbank;
  • de pleitnota van [eisers c.s.]
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen werkafspraken gemaakt om te proberen hun geschil onderling op te lossen. Die afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
1.3.
Op 16 maart 2020 heeft de advocaat van [eisers c.s.] de voorzieningenrechter gevraagd om vonnis te wijzen.
1.4.
Daarop heeft de voorzieningenrechter beslist dat op 1 april 2020 uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat deze zaak om?

2.1.
De heer en mevrouw [eisers c.s.] wonen samen in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De koopsom van deze woning hebben zij begin 2007 gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden.
In september 2007 hebben [eisers c.s.] een tweede woning gekocht: een appartement aan de [adres] in [woonplaats] (hierna ook: de woning). Voor de aankoop van de woning is een hypothecaire geldlening gesloten bij SNS Bank, nu de Volksbank. De heer en mevrouw [eisers c.s.] hebben in de woning aan de [adres] nooit samen gewoond, alleen de heer [eiser sub 1] zou er hebben gewoond. Dat had te maken met het feit dat er relatieproblemen waren ontstaan. Sinds december 2013 verhuren [eisers c.s.] de woning aan een derde.
2.2.
Bij de aanvraag van de hypotheek bij de Volksbank hebben [eisers c.s.] niet vermeld dat alleen de heer [eiser sub 1] in de woning zou gaan wonen. Volgens [eisers c.s.] heeft de heer [eiser sub 1] daadwerkelijk in de woning gewoond. Toen partijen hun relatie weer hersteld hadden, zijn zij op enig moment weer gaan samenwonen in de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
[eisers c.s.] heeft niet aan de Volksbank gemeld dat hij de woning eind 2013 heeft verhuurd.
2.3.
In de hypotheekvoorwaarden is een verhuurverbod opgenomen.
2.4.
[eisers c.s.] hebben van beide hypotheken steeds alle betalingen op tijd verricht. Er is dus geen betalingsachterstand.
2.5.
De Volksbank heeft in mei 2019 aan [eisers c.s.] geschreven dat zij heeft ontdekt dat de woning wordt verhuurd, dat zij dat niet wist en daarvoor ook nooit toestemming heeft gegeven. De Volksbank deelt mee dat [eisers c.s.] de huur moeten beëindigen.
Tussen partijen begint (schriftelijk en telefonisch) overleg. Dat resulteert in een voorstel van de Volksbank, opgenomen in een e-mailbericht van 9 juli 2019. Dat voorstel behelsde:
1) beëindiging van de huur, 2) aanpassing van de hypotheeklening ten behoeve van de huur of 3) het aflossen van de hypotheek. De Volksbank gaf daarbij aan dat de eerste twee mogelijkheden niet zouden leiden tot een voortzetting van de relatie met [eisers c.s.] .
2.6.
Daarna heeft de Volksbank een aantal keren bewijs gevraagd van [eisers c.s.] dat de heer [eiser sub 1] in de woning heeft gewoond. De gegevens die [eisers c.s.] daarvoor hebben aangeleverd zijn door de Volksbank niet als bewijs aanvaard.
2.7.
Naar aanleiding van het e-mailbericht van 9 juli 2019 hebben [eisers c.s.] bij verschillende financiële instellingen een hypotheek aangevraagd. Onder meer NICB en Nationale Nederlanden waren bereid om [eisers c.s.] een hypotheek te verstrekken. [eisers c.s.] hebben dat aan de Volksbank gemeld en verzocht mee te werken aan het oversluiten van de hypotheek.
2.8.
De Volksbank heeft in haar brief van 18 november 2019 de hypothecaire geldlening opgeëist. Ook heeft zij daarvan op die dag een melding gedaan bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) van het CKI, de overkoepelde instelling voor het registreren van onder andere dergelijke meldingen.
2.9.
Na de BKR-registratie heeft NICB haar aanbod ingetrokken. Nationale Nederlanden doet haar aanbod gestand onder de voorwaarde dat de BKR-registratie ongedaan wordt gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert samengevat - dat de Volksbank de BKR-registratie zal verwijderen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de Volksbank in de kosten van dit kort geding.
3.2.
De Volksbank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vordering van [eisers c.s.] is er een voldoende spoedeisend belang om deze zaak in kort geding te behandelen.
4.2.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of de Volksbank verplicht moet worden de melding bij het BKR over [eisers c.s.] te verwijderen. Bij deze beoordeling is van belang dat een financiële instelling zoals de Volksbank er een groot belang bij heeft dat kredietnemers die betalingsachterstanden hebben, van wie een lening wordt opgeëist of die zich op andere wijze onjuist tegenover zo’n instelling gedragen, worden geregistreerd in de daartoe bestemde interne en externe registers, waaronder het BKR. De Volksbank is ook verplicht dit soort meldingen te doen, daartoe zijn landelijke geldende afspraken en regels. Of een concrete melding terecht is én gehandhaafd moet worden moet worden vastgesteld door de belangen van - in dit geval - de Volksbank af te wegen tegen die van [eisers c.s.] als kredietnemers.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de Volksbank in beginsel verplicht was om over deze situatie van [eisers c.s.] een melding te doen. Daartoe zijn de volgende twee feiten van belang:
het is onduidelijk gebleven of de heer [eiser sub 1] daadwerkelijk in de woning heeft gewoond (de voorzieningenrechter heeft geen reden om daaraan te twijfelen, maar een hard bewijs is er niet);
het staat vast dat [eisers c.s.] zonder medeweten, laat staan instemming van de Volksbank de woning heeft verhuurd aan een derde.
Deze feiten rechtvaardigen op zichzelf dat de Volksbank de BKR-melding heeft gedaan en daarmee dat zij persoonsgegevens van [eisers c.s.] heeft laten registreren in het BKR. Dat wil alleen nog niet zeggen dat deze melding gehandhaafd moet worden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat dat niet het geval is: de melding moet worden ingetrokken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4.
Het is niet gebleken dat [eisers c.s.] op enige manier te kwader trouw heeft gehandeld. Bijvoorbeeld is, anders de Volksbank aanvoert, niet gebleken dat [eisers c.s.] voorafgaand aan de hypotheekverstrekking (met opzet) onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook kan niet worden vastgesteld welke vragen precies aan [eisers c.s.] zijn gesteld voorafgaand aan de geldverstrekking, zodat ook niet kan worden aangenomen dat [eisers c.s.] (opzettelijk) de Volksbank niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij ook een hypotheek bij Nationale Nederlanden heeft. Dat kan ook niet meer worden vastgesteld, omdat het aanvraagformulier van [eisers c.s.] niet meer voorhanden is, ook niet bij de Volksbank. Dit laatste is tijdens de mondelinge behandeling gebleken. Dit laat de mogelijkheid open dat [eisers c.s.] , zoals de Volksbank aanvoert, een spontane meldingsplicht had. Dat [eisers c.s.] mogelijk een spontane meldingsplicht had, heeft Volksbank onderbouwd door te verwijzen naar de voorwaarden voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) waar [eisers c.s.] gebruik van hebben gemaakt. De Volksbank heeft echter niet duidelijk gemaakt waardoor zij dan in haar belang is geschaad. Uit de stukken blijkt dat de Volksbank slechts indirect, door verwijzing naar de voorwaarden van de NHG, de hier bedoelde informatie heeft gevraagd, dus via een spontane melding. Voorshands is niet voldoende aannemelijk dat [eisers c.s.] zo’n indirecte verwijzing hadden moeten begrijpen. Dit verweer, in combinatie met het ontbreken van de in het aanvraagformulier gestelde vragen aan [eisers c.s.] , baat de Volksbank dan ook niet.
4.5.
Verder is van belang dat [eisers c.s.] gedurende de hele looptijd van de geldlening steeds stipt op tijd aflossing en rente heeft betaald, zowel aan de Volksbank als aan Nationale Nederlanden. De Volksbank is in financiële zin niet door de handelwijze van [eisers c.s.] benadeeld.
4.6.
Ook is van belang dat Nationale Nederlanden, met wie [eisers c.s.] al langer een financiële relatie hebben, bereid is om de woning te herfinancieren. Aannemelijk is dat Nationale Nederlanden op de hoogte is van de financiële omstandigheden van [eisers c.s.] , er bestaat tussen Nationale Nederlanden en [eisers c.s.] al sinds begin 2007 een financiële relatie, en ook op de hoogte is van, kort gezegd, de BKR-registratie.
4.7.
Als laatste is van belang dat de Volksbank via haar afdeling Bijzonder Beheer onder meer heeft voorgesteld de hypotheek af te lossen. De Volksbank heeft daarbij als mogelijkheid genoemd de “
hypotheek over te sluiten bij een andere geldverstrekker” (e-mailbericht van 9 juli 2019). Toen was er nog geen sprake van een mogelijke melding bij het BKR. In dat e-mailbericht schrijft de Volksbank verder dat zij de hypotheek niet meer wenst voort te zetten en dat [eisers c.s.] bij (vervroegde) aflossing geen boeterente verschuldigd zullen zijn. Een termijn is niet genoemd. Er is niet vermeld dat mogelijk zou worden overgegaan tot een BKR-registratie.
4.8.
[eisers c.s.] zijn daarmee aan de slag gegaan en hebben diverse geldverstrekkers benaderd, van wie NCIB en Nationale Nederlanden zoals gezegd bereid waren de hypotheek over te sluiten. Zonder eerdere aankondiging kwam daarop in november 2019 de mededeling van de Volksbank dat de lening werd opgezegd en direct werd opgeëist en ook dat melding bij het BKR was gedaan. NCIB viel daardoor af en Nationale Nederlanden stelde als voorwaarde dat de BKR-melding verviel. De Volksbank was tot dat laatste niet bereid.
4.9.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de Volksbank niet tot de melding aan het BKR had mogen overgaan zonder dat eerst aan [eisers c.s.] aan te kondigen. Zij heeft daardoor gehandeld in strijd met de door haar gewekte verwachtingen, zoals verwoord in haar e-mailbericht van 9 juli 2019. De Volksbank heeft [eisers c.s.] daardoor niet alleen verrast, maar hen ook in hun belang geschaad. [eisers c.s.] konden daardoor immers de hypotheek bij de Volksbank niet meer oversluiten naar Nationale Nederlanden of NIBC. Daar waren [eisers c.s.] niet op voorbereid. [eisers c.s.] konden dat ook niet zijn omdat de Volksbank hem na het e-mailbericht van 9 juli 2019 geen ander standpunt had meegedeeld. Dat maakt de BKR-melding onder de hier geschetste omstandigheden onrechtmatig ten opzichte van [eisers c.s.] .
4.10.
De voorzieningenrechter tekent hier nog het volgende bij aan. Zoals hiervoor al is aangestipt heeft de Volksbank in beginsel de plicht melding te doen van de verwijten die zij aan [eisers c.s.] heeft gemaakt. Dan moet echter wel in voldoende mate van waarschijnlijkheid vast staan dat die verwijten terecht zijn. In dit geval geldt dat wel voor het verwijt van het niet melden van het verhuren van de woning. De andere verwijten zijn mogelijk waar, maar in het kader van dit kort geding niet vast te stellen. Op zichzelf is het vaststaande verwijt van het niet melden van het verhuren een ernstig verwijt dat ook een BKR-melding rechtvaardigt, maar gezien de opstelling van de Volksbank tot aan de brief van 18 november 2019 behoefden [eisers c.s.] niet op de BKR-registratie en de voor hem zeer nadelige gevolgen te rekenen. Dat geheel van feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat het handelen van de Volksbank jegens [eisers c.s.] verwijtbaar is en dat de Volksbank gehouden is die verwijtbaarheid weg te nemen. Het doen registeren van de persoonsgegevens van [eisers c.s.] in het BKR is daardoor onrechtmatig.
Het is aan [eisers c.s.] om Nationale Nederlanden zo precies mogelijk te informeren over hun financiële verleden, waartoe ook de achtergrond van dit kort geding behoort. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat een registratie als waar het hier om gaat juist ook bedoeld is om andere geldverstrekkers te waarschuwen voor financieel wangedrag van kredietnemers of anderszins onaanvaardbaar gedrag en dat de Volksbank verplicht is deze meldingen te doen. Echter, daar waar zij zich zo opstelt als in deze zaak, kan de Volksbank niet achteraf een melding doen, waar zij eerst [eisers c.s.] de gelegenheid geeft, of in ieder geval zonder voorwaarde lijkt te geven, om het financieringsprobleem door oversluiten op te lossen. Daar komt bij dat [eisers c.s.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nationale Nederlanden afdoende heeft geïnformeerd.
4.11.
Dit betekent dat de Volksbank alles in het werk moet stellen om de BKR-registratie van [eisers c.s.] te laten verwijderen en verwijderd te houden uit het CKI van het BKR.
4.12.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom niet opleggen, omdat de Volksbank tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd zich aan een veroordeling te houden.
4.13.
De Volksbank heeft geen gelijk gekregen. Zij zal daarom in de proceskosten van [eisers c.s.] worden veroordeeld. Die kosten bedragen tot aan de uitspraak:
explootkosten € 83,38
vast recht € 304,00
salaris
€ 980,00
totaal € 1.367,38

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Volksbank om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de BKR-registratie van [eisers c.s.] uit het CKI van het BKR te verwijderen, te doen verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt de Volksbank in de kosten van dit kort geding, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eisers c.s.] begroot op € 1.367,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van de betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst hetgeen meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A. Rademaker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: LP (4213)