In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat hun recht op bijstand over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2017 heeft herzien en een bedrag van netto € 7.878,02 aan teveel verstrekte bijstand heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft op 17 november 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de gemachtigde van eisers, mr. R.A.M. Koolen, aanwezig was, terwijl de verweerder niet ter zitting verscheen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van relevante inkomsten, die op hun recht op bijstand van invloed waren. Dit leidde tot de herziening van hun bijstandsrecht en de terugvordering van de teveel betaalde bijstand. Eisers betwistten echter de juistheid van het terugvorderingsbedrag, met name omdat een contante storting van € 850,- op 5 april 2016 niet terug te vinden was op de bankafschriften.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het terugvorderingsbedrag onjuist was vastgesteld. Het bedrag van € 850,- kon niet worden onderbouwd, terwijl de contante storting van € 450,- op 26 juli 2015 wel op de bankafschriften stond. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van het terugvorderingsbedrag betreft, en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 7.028,02 netto. Tevens is het college opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden en zijn de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.050,-.