ECLI:NL:RBMNE:2020:6039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 884
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering na niet verstrekken van bankafschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstand ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. De eiser ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar werd door verweerder verzocht om bankafschriften over een bepaalde periode te verstrekken in het kader van een heronderzoek naar zijn recht op bijstand. Eiser heeft de gevraagde gegevens niet tijdig aangeleverd, wat leidde tot een opschorting van zijn bijstandsuitkering per 12 juli 2019. Vervolgens heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van dezelfde datum.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestond over het feit dat de gevraagde bankafschriften niet waren overgelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bankafschriften op te vragen en dat eiser onvoldoende medewerking had verleend door deze niet te verstrekken. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat er een concrete aanleiding moest zijn voor het opvragen van de bankafschriften.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstandsuitkering had opgeschort en ingetrokken, omdat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigde: R. Bekker).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een heronderzoek naar het recht op bijstand heeft verweerder bij
brief van 28 juni 2019 eiser verzocht uiterlijk op 12 juli 2019 bankafschriften over de
periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 te verstrekken van al zijn betaal- en
spaarrekeningen en van eventuele overige Nederlandse en buitenlandse
(spaar)bankrekeningen en de eventueel daaraan gekoppelde internet)spaarrekening(en)
waarover hij kan beschikken en/of waarvan hij gemachtigde en/of mederekeninghouder is.
Dit geldt ook voor een eventuele Paypal rekening, effecten nota’s en
creditcardoverzichten. Verweerder heeft eiser er op gewezen dat als de gevraagde gegevens
niet worden verstrekt, dit gevolgen kan hebben voor zijn bijstand.
1.3.
Bij besluit van 15 juli 2019 (het opschortingsbesluit) heeft verweerder het recht op
bijstand van eiser opgeschort met ingang van 12 juli 2019 op de grond dat hij de gevraagde
gegevens niet heeft verstrekt. Eiser is bij dit besluit verzocht de gegevens, zoals in de brief
van 28 juni 2019 omschreven, uiterlijk op 22 juli 2019 te verstrekken. Verweerder heeft
eiser er daarbij op gewezen dat als de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn
worden verstrekt, de bijstand in dat geval zal worden beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder de
bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 12 juli 2019, omdat hij de
gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
1.5.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het opschortings- en het intrekkingsbesluit. Bij besluit van 9 januari 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie van 28 december 2019 ten grondslag gelegd.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.7.
De rechtbank heeft partijen vervolgens medegedeeld voornemens te zijn de zaak schriftelijk af te doen, tenzij een van de partijen aangeeft het noodzakelijk te vinden op een zitting te worden gehoord. Eiser heeft aangegeven dat hij geen zitting wenst. Verweerder heeft de reactietermijn ongebruikt laten verstrijken. De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de gevraagde gegevens niet zijn overgelegd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de bankafschriften waar verweerder om heeft gevraagd van belang zijn voor de verlening van bijstand en of het eiser kan worden verweten dat hij deze gegevens niet heeft overgelegd.
Over de opschorting van de bijstandsuitkering
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een algemene onderzoeksbevoegdheid heeft. Daarom mag hij altijd bankafschriften opvragen. Een aanleiding daarvoor is niet nodig. Bankafschriften zijn immers relevant voor het vaststellen van het recht op bijstand, aldus verweerder. Eiser heeft gesteld dat hoewel verweerder te allen tijde bankafschriften mag opvragen, het logisch is dat verweerder daar pas toe overgaat wanneer gerede twijfel zou bestaan over het recht op bijstand. Eerst dan staat immers de noodzaak om de gevraagde bankafschriften over te leggen vast, aldus eiser.
4. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd is eiser in het kader van het heronderzoek te verzoeken de bankafschriften te verstrekken. Een concrete aanleiding is daarvoor niet nodig. Door de bankafschriften niet te verstrekken heeft eiser de voor het vaststellen van het recht op bijstand relevante gegevens niet overgelegd. Hieruit volgt dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend en verweerder bevoegd was het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) op te schorten. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Over de intrekking van de bijstandsuitkering
5. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw de verleende bijstand mocht intrekken, moet worden beoordeeld of de betrokkene de gevraagde gegevens of bewijsstukken heeft verstrekt. Als hij dat niet heeft gedaan, moet worden beoordeeld of dat hem kan worden verweten. Als het gaat om gegevens of bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene in redelijkheid niet binnen de gestelde hersteltermijn kon beschikken, dan kan het zijn dat het hem niet kan worden verweten dat hij de gegevens niet heeft ingediend.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van eiser redelijkerwijs mocht worden verwacht dat hij de gevraagde bankafschriften zou verstrekken. Uit de een door eiser overgelegde behandelplan van 18 juli 2012 en het plan van aanpak van 9 juli 2019 is niet gebleken dat hij vanwege psychische problemen niet in staat was tijdig te voldoen aan de verzoeken om de gevraagde bankafschriften te overleggen. Ook uit de bewijsstukken die naderhand in bezwaar zijn overgelegd blijkt dat niet.
7. Eiser heeft aangevoerd dat het hem niet kan worden verweten dat hij de gevraagde bankafschriften niet heeft verstrekt. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zijn broer zijn complete administratie deed. Voor het kennis nemen van poststukken en het reageren daarop was hij afhankelijk van zijn broer. Daar komt nog bij dat eiser te bang is om zelf zijn postbus te controleren. De postbus bevindt zich in de hal van de flat, waar regelmatig mensen aanwezig zijn. Daarom laat hij wel eens de post in de postbus zitten. Gelet op het voorgaande had verweerder eiser een extra termijn moeten gunnen om de bankafschriften te verstrekken.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het eiser niet te verwijten valt dat hij de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met hulp van zijn broer niet binnen de gestelde termijn de bankafschriften had kunnen indienen. Daarnaast had het op de weg van eiser gelegen om uitstel te vragen voor het indienen van de bankafschriften als hij daarvoor meer tijd nodig had. Aangezien hij dat niet heeft gedaan zijn de gevolgen daarvan voor zijn eigen rekening. Dat eiser zijn post wel eens in de postbus laat zitten omdat hij bang is andere mensen tegen te komen leidt niet een ander oordeel. Niet is gebleken dat eiser geen hulp van een ander kon vragen, als hij niet zelf zijn post uit de postbus kon halen.
Conclusie
9. Nu eiser de gevraagde bewijsstukken niet heeft overgelegd en niet aannemelijk is dat dit hem niet valt te verwijten, mocht verweerder met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw zijn bijstandsuitkering opschorten. Ook mocht verweerder eisers uitkering met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw intrekken. Doordat eiser zijn financiële situatie niet inzichtelijk heeft gemaakt, heeft verweerder zijn recht op bijstand immers niet langer kunnen vaststellen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.