In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over een opgelegde boete wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Eiseres, die in 2010 naar België was verhuisd, had zich op 14 augustus 2019 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente op het adres van haar dochter. Op 30 december 2019 ontving zij een aanmaning van het CAK om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, met de waarschuwing dat een boete zou volgen indien zij dit niet deed. Eiseres sloot pas op 18 mei 2020 een zorgverzekering af en ontving een boete van € 410,49.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het CAK verklaarde dit bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 21 december 2020, waar eiseres via Skype aanwezig was, heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten en dat het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht was om een boete op te leggen. Eiseres voerde aan dat zij foutief was geïnformeerd door de gemeente en dat zij meer tijd had moeten krijgen om een verzekering af te sluiten, maar de rechtbank oordeelde dat zij zelf om verduidelijking had kunnen vragen.
De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om de boete te verlagen, ook niet vanwege de financiële situatie van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.