ECLI:NL:RBMNE:2020:6026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2590
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet tijdig afsluiten zorgverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over een opgelegde boete wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Eiseres, die in 2010 naar België was verhuisd, had zich op 14 augustus 2019 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente op het adres van haar dochter. Op 30 december 2019 ontving zij een aanmaning van het CAK om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, met de waarschuwing dat een boete zou volgen indien zij dit niet deed. Eiseres sloot pas op 18 mei 2020 een zorgverzekering af en ontving een boete van € 410,49.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het CAK verklaarde dit bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 21 december 2020, waar eiseres via Skype aanwezig was, heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten en dat het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht was om een boete op te leggen. Eiseres voerde aan dat zij foutief was geïnformeerd door de gemeente en dat zij meer tijd had moeten krijgen om een verzekering af te sluiten, maar de rechtbank oordeelde dat zij zelf om verduidelijking had kunnen vragen.

De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om de boete te verlagen, ook niet vanwege de financiële situatie van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: M. Knoester).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete
opgelegd van € 410,49.
Bij besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres
ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiseres was daarbij aanwezig via een Skype-beeldverbinding. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, niet door partijen betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft zich op 14 augustus 2019 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente [gemeente] op het adres van haar dochter, nadat zij in 2010 naar België was verhuisd. Op 30 december 2019 heeft verweerder eiseres schriftelijk aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat haar een boete wordt opgelegd indien eiseres zich niet binnen drie maanden (vóór 30 maart 2020) heeft verzekerd. Eiseres heeft op 18 mei 2020 een zorgverzekering afgesloten. Inmiddels heeft zij de boete betaald.
Het wettelijk kader
2. Artikel 5, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) luidt:
De zorgverzekering werkt, zonodig in afwijking van artikel 925, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek terug:
a. indien zij ingaat binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht is ontstaan, tot en met de dag waarop die plicht ontstond;
b. indien zij ingaat binnen een maand nadat een eerdere zorgverzekering met ingang van
1 januari van een kalenderjaar of wegens wijziging van de voorwaarden met toepassing van artikel 940, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is geëindigd door opzegging, tot en met de dag na die waarop de eerdere zorgverzekering is geëindigd.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) gaat het CAK na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Op grond van het tweede lid van dit artikel zendt het CAK een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
Ingevolgde artikel 9b, eerste lid, van de Zvw legt het CAK, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem een bestuurlijke boete op.
In artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
De beoordeling van het beroep
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet vóór 30 maart 2020 een zorgverzekering heeft afgesloten. Verweerder was daarom op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw gehouden om eiseres een boete op te leggen.
4. De rechtbank overweegt verder dat er geen feiten en omstandigheden zijn gebleken dat dit niet aan eiseres kan worden verweten. Eiseres stelt dat zij foutief is geïnformeerd door de gemeente [gemeente] en dat verweerder haar niet een termijn van drie maar van vier maanden had moeten verlenen om een zorgverzekering af te sluiten. De rechtbank overweegt dat eiseres verweerder naar aanleiding van zijn brief van 30 december 2019 om nadere informatie had kunnen vragen over de gestelde termijn van drie maanden. Ook had eiseres door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kunnen laten onderzoeken of zij (dubbel) verzekerd was volgens de Wet langdurige zorg (Wlz). Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico.
5. Voor zover eiseres aanvoert dat haar geen verwijt kan worden gemaakt dat zij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten vanwege haar draagkracht, merkt de rechtbank op dat zij zowel zorgtoeslag als een aanvulling op haar AOW-pensioen had kunnen aanvragen. Eiseres heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat zij daarvoor niet in aanmerking kwam. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij de boete niet kan betalen omdat zij slechts een AOW-pensioen van € 736,21 per maand ontvangt, overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat ook in een geval waarin sprake is van het vrijwel ontbreken van draagkracht, het toch geboden is om een boete op te leggen. Dit vanwege de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten waarvan het belang onder andere is gelegen in het waarborgen van de volksgezondheid. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij gelet op haar inkomens- en vermogenspositie de boete niet kan betalen. Eiseres heeft een AOW-pensioen, draagt de zorg voor haar volwassen zoon die het syndroom van Down heeft en het gaat haar financieel niet voor de wind. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een lagere boete had moeten opleggen. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiseres de boete heeft betaald.
7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.