ECLI:NL:RBMNE:2020:6024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
UTR 19/5006
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bezoldiging wegens ziekte en de rechtsgeldigheid van salarisstroken

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht, bezwaar gemaakt tegen een korting op zijn bezoldiging die was toegepast vanwege ziekte. Eiser heeft vanaf 22 april 2014 een wisselend aantal uren gewerkt door arbeidsongeschiktheid. De korting op zijn bezoldiging werd door verweerder toegepast, wat leidde tot een bezwaar van eiser op 6 december 2016. Verweerder beschouwde dit bezwaar als gericht tegen eerdere salarisstroken, waarop de korting was vermeld. Na meerdere procedures en gesprekken, heeft verweerder op 11 oktober 2019 het bezwaar ongegrond verklaard voor de salarisstroken van oktober en november 2016, en het bezwaar voor eerdere maanden niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.W. Menkveld. Tijdens de zitting op 8 september 2020 werd de kwestie besproken, waarbij verweerder stelde dat de gronden van beroep niet relevant waren omdat deze niet in bezwaar waren betwist. De rechtbank oordeelde dat de salarisstroken van oktober en november 2016 aan de wettelijke vereisten voldeden en dat eiser niet had aangetoond dat de berekening van de korting onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, met mr. H.J.J.M. Kock als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5006
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.W. Menkveld),
en
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. M.P. Korevaar).

Inleiding en procesverloop

1. Eiser is werkzaam geweest bij verweerder in de functie van Medewerker [Functie] . Vanaf 22 april 2014 heeft eiser door arbeidsongeschiktheid wegens ziekte een wisselend aantal uren gewerkt en (deels) in aangepaste werkzaamheden. Als gevolg daarvan heeft verweerder vanaf enig moment op de bezoldiging van eiser een korting toegepast.
2. Eiser heeft op 6 december 2016 bezwaar gemaakt tegen de korting van zijn bezoldiging. Verweerder heeft dit bezwaar gericht geacht tegen de vóór 6 december 2016 aan eiser toegestuurde salarisstroken, waarbij de korting op de bezoldiging aan eiser is kenbaar gemaakt.
3. In de loop der tijd hebben partijen meerdere procedures gevoerd en hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden, onder andere over het korten van de bezoldiging. De behandeling van het bezwaar van 6 december 2016 is om die reden in overleg met (gemachtigden van) eiser aangehouden.
4. Op 2 september 2019 heeft eiser verweerder verzocht om te beslissen op zijn bezwaar van 6 december 2016.
5. Bij besluit van 11 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de salarisstroken over oktober 2016 en november 2016, ongegrond verklaard en het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen voorgaande salarisstroken, niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar daartegen zonder geldige reden te laat is ingediend.
6. Eiser is het hier niet mee eens en hij heeft op 18 november 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
7. Namens eiser is op 19 november 2019 eveneens beroep ingesteld door mr. M. Koolhoven. Mr. Koolhoven heeft daarbij gronden van beroep ingediend. Op 25 november 2019 verzoekt mr. Koolhoven de rechtbank om haar beroep als niet geschreven te beschouwen en de zaak verder te behandelen op basis van het beroep van eiser zelf.
8. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
9. Op 13 maart 2020 bericht mr. J.W. Menkveld dat hij in deze procedure voor eiser optreedt. Op 3 april 2020 heeft mr. Menkveld de stukken opgevraagd bij de rechtbank, welke de rechtbank op 29 april 2020 heeft toegezonden. Op 8 juli 2020 bericht mr. Menkveld de rechtbank dat hij nog geen gronden had ingediend en dat hij daartoe niet was uitgenodigd. In de verwachting dat er wordt voort geprocedeerd doet mr. Menkveld de rechtbank daarbij de gronden van beroep toekomen.
10. Verweerder heeft op 19 augustus 2020 een aanvullend verweerschrift ingediend.
11. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 8 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] (HR adviseur bij verweerder) en [B] (leidinggevende bij verweerder).

Overwegingen

Wat is de omvang van het geschil?
12. Naar aanleiding van de gronden van beroep van mr. Menkveld heeft verweerder zich bij schrijven van 19 augustus 2020 en ter zitting op het standpunt gesteld dat de gronden van beroep zien op een besluitonderdeel wat in bezwaar niet is betwist. In bezwaar is volgens verweerder alleen opgekomen tegen de vaststelling van de eerste ziektedag. Gelet op de fuikenleer in het bestuursrecht kan eiser volgens verweerder in beroep dan niet alsnog opkomen tegen de toepassing van de korting over de bezoldiging.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2803 en de uitspraak van 23 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7777) is noch in de Algemene wet bestuursrecht, de Beroepswet, noch in de rechtspraak van de Raad grondslag te vinden voor een grondenfuik.
Wat zijn de aan te merken beroepsgronden?
14. Namens eiser is ter zitting betoogd dat de eerder ingediende gronden van mr. Koolhoven, voor zover ze de gronden van beroep van mr. Menkveld niet tegenspreken, ook als gronden van beroep gelden.
15. Zoals onder punt 7 van de inleiding is weergegeven, heeft mr. Koolhoven de rechtbank op 25 november 2019 verzocht om haar beroep als niet geschreven te beschouwen en de zaak verder te behandelen op basis van het beroep van eiser zelf. Vervolgens heeft mr. Menkveld de rechtbank achtereenvolgens bericht dat hij in deze procedure voor eiser optreedt, verzocht om de stukken en heeft hij gronden van beroep ingediend. De rechtbank ziet gelet op deze gang van zaken geen aanleiding om de eerder ingediende gronden van beroep van mr. Koolhoven bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank beschouwt het beroep van mr. Koolhoven, inclusief de door haar ingediende gronden, op basis van haar brief van 25 november 2019 als ingetrokken.
Wat beoordeelt de rechtbank?
16. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de eerste ziektedag en de lopende ontslagprocedure geen onderdelen van de discussie vormen. Ter zitting is duidelijk geworden dat in geschil is de vraag of de salarisstroken van oktober 2016 en november 2016 voldoen aan de vereisten zoals vermeld in artikel 7:3, zesde lid, van het CAR/Uwo. Volgens eiser blijkt uit deze salarisstroken niet hoeveel uren hij in die maanden gewerkt heeft en over welke uren de korting wordt toegepast. Eiser stelt dat hij 100% uitbetaald moet worden over de gewerkte uren in oktober 2016 en november 2016.
17. In artikel 7:3, zesde lid, van het CAR/Uwo is bepaald dat de ambtenaar recht heeft op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:
a. zijn arbeid verricht;
b. passende arbeid verricht;
c. werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;
d. scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie.
18. De rechtbank stelt vast dat in artikel 7:3, zesde lid, van het CAR/Uwo geen inhoudelijke vereisten omtrent de salarisstroken zijn opgenomen. De stelling van eiser dat de salarisstroken in strijd met artikel 7:3, zesde lid, van het CAR/Uwo onvoldoende gegevens bevatten, slaagt niet.
19. De rechtbank overweegt verder dat op de salarisstrook van oktober 2016 is vermeld ‘31,830% korting uitkering’ en op de salarisstrook november 2016 is vermeld ’15,970% korting uitkering’. Verweerder heeft hierover in bezwaar desgevraagd bij e-mail van 2 januari 2017 een nadere toelichting, voorzien van bijlages, gegeven aan eiser (gedingstuk VI, bijlage 003). Ter zitting heeft verweerder deze toelichting nogmaals gegeven. Daaruit volgt - kort gezegd - dat verweerder in de betreffende maanden een korting heeft toegepast over het aantal uren in percentages waarvoor eiser toentertijd arbeidsongeschikt was gemeld. De korting is vervolgens ingehouden in de daarop volgende maand.
20. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser in beroep en ter zitting niet concreet heeft aangegeven wat volgens hem onjuist is aan de salarisstroken en uitgangspunten en de berekening van de korting. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de uitgangspunten en berekening van verweerder van de korting van de bezoldiging. De beroepsgronden slagen niet.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.