ECLI:NL:RBMNE:2020:5999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
20/578
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de Minister voor Rechtsbescherming. Eiser had een aanvraag ingediend op 28 augustus 2019, maar de Minister had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden, aangezien de Minister uiterlijk op 25 september 2019 had moeten beslissen. Eiser heeft de Minister op 25 november 2019 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen. De rechtbank heeft bepaald dat de Minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens moet de Minister het griffierecht van € 178,- aan eiser betalen. Deze uitspraak is gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 28 augustus 2019. Verweerder moet uiterlijk binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder had in eerste instantie dus uiterlijk op 25 september 2019 moeten beslissen. Op 24 oktober 2019 is eiser akkoord gegaan om de beslistermijn met vier weken te verlengen. Echter, omdat de verlenging van de beslistermijn niet heeft plaatsgevonden voor 25 september 2019, is geen sprake van een juiste verlenging van de termijn. [1] Verweerder had dus uiterlijk op 25 september 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 25 november 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Verweerder heeft gevraagd bij het bepalen van de termijn rekening te houden met de omstandigheden dat het een zeer omvangrijk en naar zijn aard complex verzoek betreft. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder geen aanleiding om een langere termijn te bepalen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder in het verweerschrift van 12 maart 2020 heeft aangegeven niet eerder dan juni 2020 een volledig besluit te kunnen nemen op het verzoek van eiser en ook die termijn inmiddels is verstreken.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- moet betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2020 door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 6, tweede lid, van de Wob.