ECLI:NL:RBMNE:2020:5997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL19.12446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over overeenkomsten van geldlening onder Turks recht met betwisting van ondertekening en ontvangst van gelden

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft eiseres, wonende in Turkije, vorderingen ingesteld tegen verweerder sub 1 en verweerster sub 2, die beiden in Nederland wonen. Eiseres stelt dat zij met verweerder sub 1 vier overeenkomsten van geldlening heeft gesloten, waarbij grote bedragen contant zijn verstrekt. Verweerder sub 1 betwist de overeenkomsten en stelt dat hij de bedragen nooit heeft ontvangen. De rechtbank heeft de bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen op basis van de woonplaats van verweerder sub 1 in Nederland en de vestiging van verweerster sub 2. De rechtbank oordeelt dat Turks recht van toepassing is, omdat de overeenkomsten in Turkije zijn gesloten en er geen rechtskeuze is gemaakt.

De rechtbank heeft eiseres opgedragen te bewijzen dat de overeenkomsten van geldlening zijn gesloten en dat de bedragen zijn verstrekt. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling diverse bewijsstukken en getuigenverklaringen overgelegd. Verweerder sub 1 heeft echter betwist dat hij de overeenkomsten is aangegaan en heeft bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de vorderingen van eiseres te honoreren en heeft haar de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

Vonnis van 28 februari 2020
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.12446
Vonnis van 28 februari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] , Turkije,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. H. van Lingen,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: [verweerder sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster sub 2] ,
verweerders op de vordering,
eisers van de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [verweerder sub 1] c.s.,
advocaat mr. J. van Weerden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding,
  • de producties 1 tot en met 10 van [eiseres] ,
  • het verweerschrift met een tegenvordering,
  • de producties 1 tot en met 3 van [verweerder sub 1] c.s.,
  • het verweerschrift op de tegenvordering,
  • de akte van depot van 6 december 2019 van [eiseres] ,
  • de brief van mr. Van Lingen van 30 december 2019 met producties 11 tot en met 14,
  • de brief van mr. Van Weerden van 13 januari 2020 met producties 1 tot en met 5,
  • de mondelinge behandeling op 17 januari 2020, waarvan aantekening is gehouden,
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres] stelt dat zij met [verweerder sub 1] in Turkije vier overeenkomsten van geldlening heeft gesloten: op 7 januari 2016 voor een bedrag van € 200.000,00 (overeenkomst 1), op 23 augustus 2016 voor een bedrag van € 3.000.000,00 (overeenkomst 2), op 22 november 2016 voor een bedrag van € 100.000,00 (overeenkomst 3) en op 25 juli 2017 voor een bedrag van € 100.000,00 (overeenkomst 4). Overeenkomst 2 heeft zij ook gesloten met [verweerster sub 2] , waarvan [verweerder sub 1] directeur is. De genoemde bedragen heeft zij bij het sluiten van de overeenkomsten contant aan [verweerder sub 1] gegeven. [verweerder sub 1] c.s. was op grond van de overeenkomsten verplicht om jaarlijks rente en aflossing aan haar te betalen. Omdat hij deze verplichtingen niet is nagekomen, zijn de hoofdsommen met rente direct opeisbaar geworden. [verweerder sub 1] c.s. is ondanks herhaalde sommatie door [eiseres] niet tot enige betaling overgegaan. [eiseres] heeft daarop ten laste van [verweerder sub 1] c.s. conservatoire derdenbeslagen gelegd. [verweerder sub 1] c.s. heeft in kort geding opheffing van de beslagen gevorderd, maar die vordering is afgewezen. [eiseres] vordert in deze procedure veroordeling van [verweerder sub 1] c.s. tot terugbetaling van de geleende bedragen, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[verweerder sub 1] c.s. betwist dat hij het gevorderde aan [eiseres] verschuldigd is. Volgens [verweerder sub 1] c.s. is hij de gestelde overeenkomsten van geldlening niet aangegaan en heeft hij de genoemde bedragen ook nooit van [eiseres] ontvangen. [verweerder sub 1] c.s. vordert in deze procedure opheffing van de gelegde beslagen, een verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd en [eiseres] daarom schadeplichtig is jegens [verweerder sub 1] c.s., en veroordeling van [eiseres] tot vergoeding aan [verweerder sub 1] c.s. van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat.

3.De beoordeling

van de vordering

Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
Deze zaak is internationaal van karakter, omdat [eiseres] op het moment van dagvaarden woonplaats had in Turkije en de vermeende overeenkomsten in Turkije zijn gesloten. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en welk recht van toepassing is op de vorderingen.
3.2.
De rechtbank acht zich op grond van artikel 4 lid 1 van de toepasselijke herschikte EEX-Vo (nr. 1215/2012) bevoegd om van het geschil kennis te nemen, nu [verweerder sub 1] in Nederland woonachtig is en [verweerster sub 2] in Nederland gevestigd is.
3.3.
De rechtbank gaat op grond van artikel 4 lid 2 van de toepasselijke Rome I-Vo (nr. 593/2008) uit van de toepasselijkheid van Turks recht. Dit omdat in de vermeende overeenkomsten geen rechtskeuze is opgenomen en de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten, in dit geval het uitlenen van de gelden, destijds woonplaats had in Turkije.
3.4.
Deze zaak gaat in de kern om de vraag of tussen [eiseres] en [verweerder sub 1] c.s. vier overeenkomsten van geldlening tot stand zijn gekomen, zoals [eiseres] stelt en [verweerder sub 1] c.s. betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat naar Turks recht met een overeenkomst van geldlening hetzelfde wordt bedoeld als naar Nederlands recht en dat [eiseres] ook naar Turks recht dient te stellen en na voldoende betwisting dient te bewijzen dat zij de overeenkomsten met [verweerder sub 1] heeft gesloten en dat zij het geld aan [verweerder sub 1] heeft gegeven.
Stellingen partijen
3.5.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling onder meer het volgende aangevoerd. [eiseres] handelt al 20 jaar in onroerend goed in Turkije. Zij heeft een makelaarsbedrijf genaamd [bedrijfsnaam 1] , waarin [verweerder sub 1] een minderheidsbelang heeft, en een bouwbedrijf genaamd [bedrijfsnaam 2] in [plaatsnaam 1] . [verweerder sub 1] heeft sinds 2015 ook een bedrijf in Turkije, [bedrijfsnaam 3] Ltd., dat actief is in de bouw. [eiseres] en [verweerder sub 1] waren tot voorkort partners en zakenpartners. In Turkije is het gebruikelijk dat een groot deel van de transacties in onroerend goed plaatsvindt tegen contante betaling, die niet wordt geregistreerd. [eiseres] verwijst naar het door haar als productie 12 overgelegde expert view rapport, waaruit dat volgens haar blijkt. [eiseres] heeft door de jaren heen met haar werkzaamheden een aanzienlijk privé vermogen in contanten bij elkaar kunnen sparen. Dit vermogen was niet voor zakelijke doeleinden bedoeld, maar voor haarzelf.
3.6.
Omdat [verweerder sub 1] een cashprobleem had, heeft [eiseres] [verweerder sub 1] op zijn verzoek één keer € 200.000,00 en twee keer € 100.000,00 in contanten ter leen verstrekt. Dit geld had hij nodig voor investeringen in Turkije. Deze bedragen heeft zij op haar kantoor in [plaatsnaam 1] aan hem gegeven. [eiseres] verwijst naar de overgelegde getuigenverklaringen (productie 11A [eiseres] ), die volgens haar het afgeven van de bedragen onderbouwen. [eiseres] en [verweerder sub 1] hebben daarvan overeenkomsten opgemaakt, waarvan kopieën zijn overgelegd (producties 1a, 1b en 1c [eiseres] ). Steeds is de inhoud van de overeenkomst door [verweerder sub 1] opgesteld en door [eiseres] uitgetypt, waarna beiden de overeenkomst hebben getekend. [eiseres] heeft de originelen van overeenkomsten 1, 3 en 4 daarna op haar kantoor bewaard, maar daar liggen ze nu niet meer.
3.7.
In verband met de couppoging in Turkije in 2016 en de daarop volgende financiële onzekerheid wilde [eiseres] een bedrag van € 3.000.000,00 aan privégelden via haar (toenmalige) vriend en zakenpartner [verweerder sub 1] buiten Turkije in veiligheid brengen. Dit geld mocht hij gebruiken, maar ze wilde het later weer terug. [eiseres] heeft het bedrag bij haar thuis in [plaatsnaam 1] aan [verweerder sub 1] gegeven in coupures van € 500,00 en € 200,00 in een plastic tas. Daarvan hebben zij een overeenkomst van geldlening opgemaakt, overeenkomst 2, waarvan zij het origineel in een kluis heeft bewaard. Dit origineel is gedeponeerd bij de rechtbank. De inhoud van de overeenkomst is door [verweerder sub 1] opgesteld en door [eiseres] uitgetypt op oud briefpapier van [bedrijfsnaam 1] , dat [eiseres] nog had, waarna beiden de overeenkomst hebben getekend. Op aangeven van [eiseres] is [verweerster sub 2] ook als debiteur opgenomen, zodat [eiseres] [verweerster sub 2] zou kunnen aanspreken als er iets met [verweerder sub 1] zou gebeuren. [eiseres] heeft het geld daarna niet meer gezien en weet niet wat ermee gebeurd is. Enkele dagen na het sluiten van de overeenkomst zijn [eiseres] en [verweerder sub 1] op initiatief van [verweerder sub 1] met de auto naar Nederland gereisd. Mogelijk heeft [verweerder sub 1] het geld toen naar Nederland meegenomen.
3.8.
[verweerder sub 1] c.s. heeft hier onder andere het volgende tegenover gesteld. [verweerder sub 1] is al 35 jaar niet afhankelijk van leningen en/of hypotheken voor zijn privévermogen en/of bedrijven. Hij had dus geen lening(en) van [eiseres] nodig en is deze ook niet aangegaan. Alle investeringen die hij in Turkije heeft gedaan, zijn via de bank gegaan. De handtekeningen onder de overgelegde overeenkomsten lijken wel op die van hem, maar hij had die stukken tot voorkort niet gezien. Als [verweerder sub 1] de overeenkomsten wel was aangegaan, zou hij hebben gestaan op opname in de overeenkomsten van een handgeschreven goedschrift en een handgeschreven ontvangstbewijs van de gelden met de aantekening contant, het zetten van bedrijfsstempels door beide partijen en het bijvoegen van kopieën van paspoorten en uittreksels uit het handelsregister. Dat doet hij namelijk altijd. Dit alles ontbreekt bij de overlegde overeenkomsten. Bovendien is overeenkomst 2 opgesteld op heel oud briefpapier van [bedrijfsnaam 1] . Dat briefpapier dateert nog van de oprichting van het bedrijf 22 jaar geleden. Het daarop vermelde privéadres van [verweerder sub 1] is al 20 jaar niet meer in gebruik. [verweerder sub 1] was op het vermeende tijdstip van het sluiten van overeenkomst 1 ook niet in [plaatsnaam 1] , maar in [plaatsnaam 2] .
3.9.
[verweerder sub 1] verwijst verder naar de door hem als productie 1 overgelegde (selectie van) Viber-berichten van [eiseres] en [verweerder sub 1] , waaruit volgens hem blijkt dat [eiseres] niet in staat was de beweerde bedragen op de beweerde tijdstippen aan [verweerder sub 1] c.s. uit te lenen. In haar berichten vroeg [eiseres] [verweerder sub 1] juist om financiële hulp en een lening en heeft [eiseres] nooit een relatie gelegd met de vermeende geldleningen, bijvoorbeeld door op aflossing daarvan aan te dringen. Ook in haar e-mail aan [verweerder sub 1] van 30 augustus 2017 (productie 3 [verweerder sub 1] c.s.) schrijft [eiseres] dat [bedrijfsnaam 1] in financiële problemen verkeert en vraagt zij om een financiering van € 1.800.000,00 zonder de overeenkomsten te noemen.
3.10.
[eiseres] heeft nooit met [verweerder sub 1] gesproken over het veiligstellen van een bedrag van € 3.000.000,00 aan privévermogen van [eiseres] en [verweerder sub 1] heeft dat geld ook niet per auto van Turkije naar Nederland gebracht. [verweerder sub 1] zou nooit meewerken aan een dergelijke geldezelconstructie. Ook in Turkije is het ongebruikelijk en ongewenst om transacties contant uit te voeren en bedragen van dergelijke grootte contant ter leen te verstrekken. Nu het blijkt te gaan om niet gefiscaliseerd geld uit Turkije, zou toewijzing van de gevorderde veroordeling tot (terug)betaling daarvan een titel opleveren voor witwassen van dat geld. Dat is in strijd met de goede zeden of de openbare orde. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen.
Artikel 21 Rv
3.11.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [verweerder sub 1] c.s. dat de vorderingen bij gebrek aan voldoende dragende stellingen in de zin van artikel 21 Rv moeten worden afgewezen. Artikel 21 Rv verplicht een eiser de aan de vordering ten grondslag gelegde, voor de beslissing van belang zijn feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. [eiseres] heeft in de procesinleiding voldoende feiten gesteld om de grondslag van haar vorderingen, de gestelde overeenkomsten van geldlening, te onderbouwen. Zij hoefde daarin de achtergrond en de wijze van uitvoering van die overeenkomsten (nog) niet uitgebreid te vermelden. [eiseres] heeft later de feitelijke gang van zaken verder geschetst en toegelicht wat de achterliggende redenen waren voor het aangaan van de overeenkomsten. Deze toelichting doet niets af aan de juridische grondslag van de vorderingen en op grond daarvan kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat er sprake is van feitelijk onjuiste of onvolledige stellingen.
Artikel 3:40 BW
3.12.
De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer van [verweerder sub 1] c.s. dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de gestelde overeenkomsten in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde en [verweerder sub 1] c.s. daarom niet kan worden veroordeeld tot nakoming daarvan. Op dit moment is er onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de overeenkomsten naar hun inhoud of strekking in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW. Volgens [eiseres] was de strekking van overeenkomsten 1, 3 en 4 dat [verweerder sub 1] behoefte had aan contant geld voor het doen van investeringen in Turkije en dat zij dat aan hem ter leen heeft verstrekt voor een bepaalde periode. In de overeenkomsten staat ook vermeld dat de bedragen ter leen zijn verstrekt, dat daarop jaarlijks moet worden afgelost en dat iedere betaling in beginsel in handen van de schuldeiser of zijn gemachtigde moet plaatsvinden. Volgens [eiseres] was de strekking van overeenkomst 2 dat zij haar privé vermogen van € 3.000.000,00 in contanten buiten Turkije wilde veiligstellen door dit uit te lenen aan [verweerder sub 1] c.s. en op een later moment weer terug te krijgen. In de overeenkomst is daarover opgenomen dat het bedrag cash is verstrekt, dat daarop jaarlijks moet worden afgelost, dat de lening maximaal voor drie jaar is en dat iedere betaling in beginsel in handen van de schuldeiser of zijn gemachtigde moet plaatsvinden. Uit de overeenkomsten zelf blijkt niet dat het gaat om zwart geld en het witwassen daarvan. De term zwart geld komt daarin niet voor en er is ook geen beding opgenomen dat bepaalt dat het geld per bank moet worden terugbetaald. Gelet daarop zijn er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat partijen bij het sluiten van de overeenkomsten de intentie hadden om rechtshandelingen te gaan verrichten, die in strijd zijn met de wet.
Bewijsopdracht
3.13.
Uit de door partijen overgelegde juridische opinies (producties 10 en 12 [eiseres] en productie 2 [verweerder sub 1] c.s.) leidt de rechtbank het volgende af. Naar Turks recht kunnen overeenkomsten van geldlening zowel mondeling als schriftelijk worden aangegaan. Een schriftelijke door partijen ondertekende overeenkomst kan tot bewijs dienen. Als in die overeenkomst een bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat het te leen verstrekte bedrag bij het sluiten van de overeenkomst door de geldnemer is ontvangen en de geldnemer de overeenkomst heeft ondertekend, dan is het bewijs voor het aangaan van de overeenkomst en het verstrekken van het geld in beginsel gegeven.
3.14.
In de door [eiseres] overgelegde overeenkomsten is opgenomen dat en wanneer het te leen verstrekte bedrag door [verweerder sub 1] is ontvangen. Of [verweerder sub 1] zijn handtekening onder deze overeenkomsten heeft gezet, staat gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [verweerder sub 1] (nog) niet vast. [eiseres] zal daarom worden opgedragen te bewijzen dat de gestelde overeenkomsten van geldlening zijn gesloten en dat zij de genoemde bedragen aan [verweerder sub 1] heeft gegeven. [eiseres] mag dit bewijs op alle mogelijke manieren leveren. Zij kan er bijvoorbeeld voor kiezen om getuigen te laten horen en/of om nadere stukken in te brengen, waaronder een rapport van een handschriftdeskundige.
Vervolg van de procedure
3.15.
De rechtbank zal [eiseres] drie weken de tijd geven om een bericht in te dienen waarmee zij aan kan geven óf zij bewijs wil leveren en op welke manier zij dat wil doen.
3.16.
Als [eiseres] getuigen wil laten horen, geldt dat er bij het oproepen van de getuigen rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan [verweerder sub 1] c.s. en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
3.17.
Verder moeten partijen er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting die is bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom op die zitting verschijnen.
3.18.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
van de tegenvordering
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.19.
De rechtbank acht zich op grond van artikel 8 lid 3 van de toepasselijke herschikte EEX-Vo (nr. 1215/2012) bevoegd om van de tegenvordering kennis te nemen. De tegenvordering strekt tot opheffing van de conservatoire beslagen die [eiseres] ter verzekering van haar vordering heeft doen leggen en tot vergoeding van de door die beslaglegging geleden schade. Gelet hierop bestaat er een zodanige samenhang tussen de vordering en de tegenvordering, dat de rechtbank ook bevoegd is van dit geschil kennis te nemen.
3.20.
De rechtbank gaat op grond van artikel 4 van de toepasselijke Rome II-Vo (nr. 864/2007) uit van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Dit omdat niet is gesteld of gebleken dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht en de gestelde schade zich in dit geval in Nederland voordoet.
3.21.
Omdat het oordeel over de tegenvordering afhangt van het oordeel over de door [eiseres] ingestelde vorderingen, zal de rechtbank in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
4.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij de vier door haar gestelde overeenkomsten van geldlening met [verweerder sub 1] dan wel [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] heeft gesloten en dat zij de gestelde te leen verstrekte bedragen aan [verweerder sub 1] heeft gegeven,
4.2.
bepaalt dat [eiseres] tot en met
20 maart 2020de gelegenheid heeft om een bericht in te dienen waarmee zij kan aangeven óf zij bewijs wil leveren en zo ja, op welke wijze zij dat wil doen,
4.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij bewijs wil leveren door middel van het horen van
getuigen, zij in dat bericht de getuigen moet opgeven en de verhinderdagen van partijen, hun advocaten en de getuigen in de maanden april tot en met juni 2020, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.4.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J. Praamstra in het gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1,
4.5.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij bewijs wil leveren door middel van
schriftelijke stukken, zij in dat bericht moet opgeven welke stukken, waarna de dag waarop die stukken in het geding moeten worden gebracht zal worden bepaald,
op de vordering en de tegenvordering
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.