Overwegingen
1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen gebruiksbelasting rioolheffing 2015, 2016 en 2017 (RIOG) voor de installaties van [eiseres] aan de [adres] in [vestigingsplaats 2] .
3. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt: door toezending van de aanslag RIOG aan eiseres.
4. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift met de dagtekening 6 juni 2019 te laat is ingediend en ontvangen, namelijk op 7 juni 2019. Om die reden heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard (besluitonderdeel 1). Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ook de aanslag RIOG over het jaar 2017 ambtshalve verminderd (besluitonderdeel 2).
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar bezwaarschrift op tijd is ingediend. Ter toelichting verklaart zij dat de aanslagen rioolheffing vanaf 2015 naar het kantoor van [eiseres] in [vestigingsplaats 1] zijn gestuurd, waar geen medewerkers van de [adres] aanwezig zijn. Daarom zijn de onjuiste aanslagen per abuis betaald.
6. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat de aanslagen niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt en dat de bezwaartermijnen niet zijn gestart op de dag na verzending van de aanslagen. Voor zover dat al zo zou zijn – de rechtbank gaat daar verder niet op in – kan dat niet tot de conclusie leiden dat eiseres op tijd was met het indienen van haar bezwaarschrift. Als een besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, maar via een omweg alsnog in handen komt van degene aan wie dat besluit gericht is (in dit geval: eiseres), geldt het als op dat moment verzonden. Het besluit wordt in dat geval geacht te zijn bekendgemaakt op de dag voor die waarop van het besluit kennis wordt gekregen. De bezwaartermijn gaat dus een dag later lopen.
7. De rechtbank heeft aan eiseres gevraagd wanneer zij kennis heeft genomen van de aanslagen. Eiseres heeft daar met haar brief van 5 juni 2020 op geantwoord dat zij de aanslag van 2015 op 21 december 2015 heeft ontvangen, de aanslag van 2016 op
30 mei 2017 en die van 2017 op 3 augustus 2018. Op die dagen zijn dus de wettelijke bezwaartermijnen van zes weken gaan lopen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het bezwaarschrift op 7 juni 2019 door verweerder is ontvangen. Voor alle drie de aanslagen geldt dat dat ver buiten de wettelijke termijn van zes weken is.
8. Bij overschrijding van de zes-wekentermijn is de hoofdregel dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen. Dat wordt ook wel een ‘verschoonbare reden’ genoemd.
9. In haar bezwaarschrift heeft eiseres geen reden gegeven waarom zij te laat was. Omdat verweerder moet beoordelen of er een geldige reden is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, moet verweerder vragen naar de reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verweerder heeft dit niet gedaan en heeft het bezwaar van eiseres
niet–ontvankelijk verklaard, zonder te beoordelen of er een geldige reden was voor de te late indiening van het bezwaarschrift.
10. Het beroep is om bovenstaande reden kennelijk gegrond en de uitspraak op bezwaar moet op dit onderdeel worden vernietigd. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
11. Eiseres heeft zich in de brief van 5 juni 2020 op het standpunt gesteld dat daar sprake van is, omdat medewerkers van [eiseres] [vestigingsplaats 2] in mei 2019 hebben geconstateerd dat de aanslagen RIOG over de jaren 2015, 2016 en 2017 onjuist waren en vervolgens zo snel mogelijk bezwaar is gemaakt.
12. De rechtbank vindt dit geen verschoonbare reden. Niet valt in te zien waarom eiseres niet al eerder tot de conclusie had kunnen komen dat de aanslagen onjuist waren. Zij had de aanslagen immers al ver voordat zij haar bezwaarschrift indiende ontvangen. Dat eiseres, zoals zij heeft toegelicht, pas naar aanleiding van de aanslag over het jaar 2018 er toe is overgegaan om ook de eerdere aanslagen te controleren, is een omstandigheid die voor risico van eiseres komt. Verweerder heeft eiseres dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
13. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanslag 2016 niet ambtshalve heeft verminderd. Tegen een ambtshalve beslissing van verweerder staat echter op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen bezwaar en beroep open, dus ook niet tegen het besluit van verweerder om niet tot ambtshalve vermindering over te gaan. Eiseres stelt in haar (pro forma) beroepschrift dat de ambtshalve vermindering een reactie is op het verzoek van eiseres om de aanslagen opnieuw vast te stellen/ terug te komen van een onherroepelijke aanslag. Voor zover eiseres meent dat het bezwaarschrift (ook) als een verzoek om terug te komen op de aanslagen dient te worden gezien, zodat langs deze procedurele weg nog een inhoudelijke beoordeling van de aanslagen mogelijk wordt, volgt de rechtbank haar daarin niet. De rechtbank leest in het bezwaar van eiseres niets dat wijst op een dergelijk verzoek.
14. Het beroep voor zover dat is gericht tegen besluitonderdeel 1 is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). De rechtbank vernietigt dit onderdeel van het bestreden besluit. Omdat verweerder eiseres wel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde onderdeel van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres niet inhoudelijk hoeft te beoordelen.
15. Het beroep voor zover dat is gericht tegen besluitonderdeel 2 is kennelijk niet-ontvankelijk.
16. Omdat het beroep tegen besluitonderdeel 1 gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.
17. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 525,-, voor de kosten die eiseres heeft moeten maken voor het inschakelen van een professionele (juridische) hulpverlener (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die op grond van het Bpb vergoed kunnen worden.