ECLI:NL:RBMNE:2020:5937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1809
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een medische urgentieverklaring had aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Het primaire besluit van 7 november 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door verzoekster bestreden. Na het bestreden besluit van 8 mei 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, zoals vereist volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster had een woning in [woonplaats] en had niet voldoende onderbouwd dat zij in een situatie van dreigende dakloosheid verkeerde of dat er onomkeerbare gevolgen zouden optreden als zij moest wachten op de beslissing in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Verweerder had gemotiveerd dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, en dit was door verzoekster niet weerlegd.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E. van der Does, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1809
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om aan haar een medische urgentieverklaring te verstrekken afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed", gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de spoedeisendheid blijkt uit de aard van de zaak en meer specifiek de aanvraag om urgentie.
Bij brieven van 27 mei 2020 en 5 juni 2020 heeft de rechtbank verzoekster verzocht om de spoedeisendheid van het verzoek nader toe te lichten. Verzoekster heeft hier op 17 juni 2020, zijnde buiten de gestelde termijn, op gereageerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed. Uit de urgentieaanvraag volgt dat verzoekster een woning heeft in [woonplaats] . Uit het dossier maakt de voorzieningenrechter op dat verzoekster daar naar eigen zeggen niet langer kan en wil wonen omdat zij daar in een sociaal isolement leeft en omdat zij daar geen hulp kan krijgen voor haar psychische problemen. De voorzieningenrechter ziet hierin onvoldoende reden voor het oordeel dat van verzoekster niet gevergd kan worden dat zij de beslissing op het beroep afwacht. Van dreigende dakloosheid is niet gebleken. Evenmin is onderbouwd dat wanneer verzoekster langer in de woning moet verblijven, zich onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Ook in de door verzoekster gegeven nadere toelichting op het spoedeisend belang, die overigens te laat is ingediend, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel.
Omdat verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
Van een evident onrechtmatig besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Verweerder heeft gemotiveerd dat verzoekster niet aan de voorwaarden voor urgentie voldoet en dit heeft zij niet weersproken. Verder is van een evident onjuiste uitleg van de hardheidsclausule geen sprake. In deze omstandigheid is daarom evenmin een belang gelegen om de gevraagde voorziening – ondanks het ontbreken van spoedeisend belang en gelet op de belangen van verzoekster – toch te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2020 door mr. V.E. van der Does, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.