ECLI:NL:RBMNE:2020:5934

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/16/399461 / FL RK 15-1885 en C/16/496922 / FL RK 20-235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en kinderalimentatie in echtscheidingszaak met zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de moeder en de vader van twee minderjarige kinderen. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing naar [woonplaats 1] en wijziging van de zorgregeling. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 11 maart 2020 de voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld en een voorlopige kinderbijdrage van € 200,- per kind per maand aan de vader opgelegd. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder om te verhuizen en om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende was onderbouwd en de belangen van de kinderen voorop stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft, gezien de hulpverlening en de ondertoezichtstelling die daar aanwezig zijn. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie gewijzigd, waarbij de moeder nu € 61,50 per kind per maand aan de vader moet betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator en tot een informatieregeling afgewezen, en heeft bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten dragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/399461 / FL RK 15-1885 (echtscheiding)
C/16/496922 / FL RK 20-235 (verhuizing)
Echtscheiding en verhuizing
Beschikking van
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende op [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.E. Goudriaan,
tegen
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader
advocaat mr. P.A.J. van Putten.

1.De procedure

In de zaak van de echtscheiding
1.1.
In de (tussen)beschikking van 11 maart 2020 is de voorlopige hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] bij de vader bepaald. Verder is in deze beschikking bepaald dat de moeder met ingang van 11 maart 2020 een voorlopige kinderbijdrage van € 200,- per kind per maand aan de vader voldoet. De beslissingen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag, de zorgregeling, de informatieregeling en de kinderalimentatie zijn verder aangehouden. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
In de zaak van de verhuizing
1.2.
De rechtbank heeft op 5 februari 2020 het verzoekschrift van de moeder met bijlagen ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft daarna de brief van 21 april 2020 met bijlagen van de moeder ontvangen.
In beide zaken
1.4.
De rechtbank heeft verder de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 2 juli 2020 van de moeder,
  • de brief van 14 augustus 2020 met bijlagen van de vader,
  • de brief van 17 augustus 2020 met bijlagen van de moeder, en
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader, binnengekomen op 24 augustus 2020.
1.5.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 27 augustus 2020. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder (via telehoren, met beeld en geluid) en haar advocaat mr. Goudriaan,
- de vader en zijn advocaat mr. Van Putten,
- mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), en
- mevrouw [B] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de gecertificeerde instelling (GI)).
1.6.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.7.
De kinderrechter mr. Essink (de voorzitter) heeft aan [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , de zoon en de dochter van de ouders, gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben apart van elkaar op 27 augustus 2020 met de kinderrechter gesproken. [voornaam van minderjarige 2] heeft daarnaast ook een brief geschreven en deze aan de rechter gegeven. De Raad was ook bij deze gesprekken aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De echtscheiding tussen de vader en de moeder is uitgesproken bij de beschikking van de rechtbank van [2017] . Deze beschikking is op [2017] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2005 in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats] .
2.3.
De kinderen staan sinds 7 december 2017 onder toezicht van de GI.
2.4.
Voor de overige feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 22 juni 2016.

3.De openstaande verzoeken in de echtscheidingszaak

3.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij wat in de beschikkingen van de rechtbank van 22 juni 2016, 3 oktober 2016, [2017] , 24 juli 2018 (verbeterd bij de beschikking van 23 oktober 2018), 23 november 2018 en 11 maart 2020 staat, tenzij hierna iets anders staat.
3.2.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op een aantal nevenvoorzieningen die samenhangen met de echtscheiding. De verzoeken waarop nog beslist moet worden betreffen de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag, de zorgregeling, de informatieregeling en de kinderalimentatie.

4.De verzoeken in de verhuiszaak

4.1.
De moeder verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] naar [woonplaats 1] . Verder verzoekt zij de zorgregeling met de vader te wijzigen en te bepalen dat de kinderen tijdens tenminste de zomervakantie en de kerstvakantie bij hem zullen verblijven. Ook verzoekt de moeder vervangende toestemming voor het verhuizen van de medische dossiers van de kinderen en de inschrijving van [voornaam van minderjarige 1] op [school 1] en van [voornaam van minderjarige 2] op de [school 2] en [school 1] op [woonplaats 1] . Ten slotte verzoekt zij om bijzondere curatoren voor de kinderen te benoemen.
4.2.
De vader is het niet met de verhuizing eens.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal allereerst het verzoek van de moeder voor vervangende toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats 1] behandelen, omdat de beslissing op dit verzoek invloed heeft op de overige openstaande verzoeken.
Vervangende toestemming verhuizing
5.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om met de kinderen naar [woonplaats 1] te verhuizen, af. De rechtbank zal hieronder toelichten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
5.3.
Omdat ouders het gezamenlijk gezag hebben kunnen zij, indien zij het niet eens worden, hun geschil over bijvoorbeeld de woonplaats van de kinderen, aan de rechter voorleggen. [1] Volgens vaste rechtspraak houdt de rechter bij een dergelijke beslissing rekening met alle omstandigheden van het geval rekening, waaronder:
  • het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder aangeboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist (extra) gewend aan verhuizingen;
  • de extra kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4.
De rechtbank zal een aantal van deze criteria behandelen die de doorslag hebben gegeven om geen toestemming aan de moeder te verlenen om met de kinderen naar [woonplaats 1] te verhuizen.
De noodzaak om te verhuizen
5.5.
De moeder heeft aangegeven dat de jarenlange echtscheidingsprocedure zijn weerslag op haar, de vader en de kinderen heeft gehad en dat zij nu zij op [woonplaats 1] woont meer rust ervaart. Zij is oververmoeid en heeft last van een depressie gehad. Zij stelt dat het seksueel misbruik van [voornaam van minderjarige 2] en de uitzichtloosheid van de conflictueuze situatie van partijen hier voornamelijk debet aan is geweest. Als de moeder in Nederland was gebleven, dan was de situatie niet veranderd. Niet valt in te zien door middel van welke hulp of ondersteuning de situatie zal kenteren. De afgelopen vijf jaar heeft alle hulpverlening gefaald. De rechtbank is van oordeel dat deze redenen de noodzaak van verhuizing naar [woonplaats 1] niet onderbouwen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de vader het gestelde seksueel misbruik ontkent en dat dit misbruik ook op geen enkele wijze is komen vast te staan. De rechtbank gaat er op dit moment dan ook vanuit dat er geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Voor het overige geldt dat de rechtbank niet inziet dat de vermoeidheid van de moeder en een eventuele nieuwe depressie maakt dat juist verhuisd moet worden naar het kleine [woonplaats 1] . Niet voor de hand ligt dat juist daar -anders dan in het veel grotere Nederland- wel voldoende en adequate hulpverlening zo nodig beschikbaar is.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat ook de door moeder gestelde mantelzorg voor opa moederszijde niet de noodzaak van verhuizing naar [woonplaats 1] onderbouwt. Uit de stellingen en stukken van de moeder volgt onder meer dat één van haar broers begin 2020 op het terrein van opa moederszijde woonde. Deze broer woont nog steeds op [woonplaats 1] , hoewel hij geregeld voor zijn werk elders is. Over de mogelijkheden van haar andere broers heeft zij zich onvoldoende concreet uitgelaten. Zelf werkt de moeder fulltime, zodat ook zij niet altijd bij opa moederszijde kan zijn. Verder stelt zij op [woonplaats 1] woonruimte te huren in plaats van dat zij bij opa moederszijde is ingetrokken of op zijn terrein is gaan wonen, zoals haar broer deed. Al met al heeft de moeder onvoldoende onderbouwd gesteld wat opa moederszijde precies nodig heeft en dat juist zij hiervoor de oplossing moet bieden door naar [woonplaats 1] te verhuizen.
5.7.
Tot slot heeft de moeder aangegeven dat haar financiële situatie ook heeft geleid tot de noodzaak om naar [woonplaats 1] te verhuizen:
a. een huurlast van € 886,- per maand bij een netto inkomen van € 2.300- per maand,
b. een schuld van € 6.500,- aan de vader, waarop zij € 200,- per maand aflost, en
c. de verwachting dat een project bij haar werkgever (deels) zal eindigen in 2020 en dat dit een periode van werkeloosheid zou kunnen betekenen.
5.8.
Ook hiermee heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak onvoldoende onderbouwd. De schuld aan de vader moet ook afgelost worden als de moeder op [woonplaats 1] woont. Dat maakt geen verschil. De door moeder gestelde huurlast komt neer op 38% van haar inkomen. De rechtbank vindt dit niet disproportioneel. Het is verder nog maar de vraag of de moeder in [woonplaats 2] werkeloos zou zijn geworden. Niet gebleken is dat de moeder -mocht het financiële water haar in [woonplaats 2] inderdaad aan de lippen gaan staan- niet elders in Nederland goed betaald werk zou kunnen vinden en/of goedkoper zou kunnen wonen. Dat de vader -zoals de moeder stelt- ook geen verhuizing binnen Nederland naar een andere gemeente toestond, levert uiteraard geen reden op om dan maar naar een ander werelddeel te verhuizen. Bovendien heeft de moeder ook nog gesteld dat de kosten voor levensonderhoud op [woonplaats 1] een derde hoger zijn dan in Nederland.
De mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid
5.9.
De rechtbank constateert dat de moeder geen overleg met de vader heeft gevoerd over de voorgenomen verhuizing naar [woonplaats 1] . De ouders hebben bevestigd dat de plannen van de moeder over de verhuizing aan het licht kwamen tijdens de zitting over de verlenging van de ondertoezichtstelling in november 2019. [voornaam van minderjarige 1] was hier ook bij aanwezig. De moeder is in januari 2020 naar [woonplaats 1] vertrokken. [voornaam van minderjarige 2] is vervolgens, ondanks bezwaren van de moeder, bij de vader geplaatst.
5.10.
De rechtbank heeft verder ook geen concrete aanwijzingen op basis waarvan zij tot het oordeel kan komen dat de ondertoezichtstelling op [woonplaats 1] voortgezet kan worden. Er is daar geen bereidverklaring of informatie over verschaft. Dit is ook het geval voor wat betreft de hulpverlening die voor de kinderen ingezet moet worden. Zij heeft geen concrete hulpverleningsorganisaties aangedragen die geschikt zijn om de benodigde hulp aan te bieden. De moeder heeft scholen voor [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] gezocht, maar heeft na betwisting door de vader niet onderbouwd dat er op [woonplaats 1] scholen zijn die speciaal onderwijs aanbieden, wat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] in Nederland wel hebben en ook nodig hebben.
5.11.
Daarnaast heeft de moeder tijdens de zitting aangegeven dat de bijstand van opa moederszijde in de hulpverlening van de kinderen steeds minder een optie is door zijn ziekte. De rechtbank stelt vast dat de optie zoals zij die voor ogen had, daarmee is komen te vervallen.
Aangeboden alternatieven en het contact tussen de achterblijvende ouder en de kinderen
5.12.
De moeder heeft gezegd dat de kinderen een langere periode tijdens de zomer- en kerstvakantie bij de vader kunnen verblijven. Het contact kan in Nederland of op [woonplaats 1] plaatsvinden. De moeder is bereid om deze twee vakanties te financieren, indien de vader kinderalimentatie aan haar betaalt. Daarnaast zal zij (videobel)contact tussen de vader en de kinderen blijven bevorderen.
5.13.
De rechtbank stelt vast dat na het uiteengaan van de ouders in 2015 er een zorgregeling is geweest waarbij [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 1] de helft van de tijd bij elke ouder verbleven. Vanaf eind 2017 is er weinig omgang tussen de vader en [voornaam van minderjarige 2] geweest. Onder regie van de gezinsvoogd is het (aanvankelijk begeleide) contact weer opgestart. [voornaam van minderjarige 2] woonde totdat de moeder eind januari 2020 naar [woonplaats 1] verhuisde voor het grootste gedeelte van de tijd bij de moeder. [voornaam van minderjarige 1] woont sinds begin 2018 bij de vader. Vanaf 2018 is er weinig omgang tussen [voornaam van minderjarige 1] en de moeder geweest.
5.14.
Zowel de ouders als de GI hebben tijdens de zitting aangegeven dat de opvoedstijl van de vader goed bij [voornaam van minderjarige 1] aansluit en de opvoedstijl van de moeder goed bij [voornaam van minderjarige 2] past. De structuur die de vader biedt, heeft [voornaam van minderjarige 1] nodig. [voornaam van minderjarige 2] vaart goed op de extra uitleg die de moeder haar biedt. Mede ook doordat [voornaam van minderjarige 1] voor het grootste gedeelte bij de vader heeft verbleven en [voornaam van minderjarige 2] voor het grootste gedeelte bij de moeder, is die band veel sterker en hechter dan de band met de ouder waar zij minder verbleven. Het feit dat de vader beter bij [voornaam van minderjarige 1] aansluit en de moeder beter bij [voornaam van minderjarige 2] , betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de andere ouder het niet goed doet en geen aansluiting bij [voornaam van minderjarige 1] dan wel [voornaam van minderjarige 2] heeft, zoals ook uit het observatieverslag van 21 juli 2019 van [naam instelling] volgt.
5.15.
Zowel [voornaam van minderjarige 1] als [voornaam van minderjarige 2] wonen momenteel bij de vader en er is hulpverlening vanuit [naam instelling] ingezet om hen te begeleiden in de nieuw ontstane thuissituatie. De vader geeft toe dat het af en toe lastig is. Hij ziet echter een stijgende lijn, ondanks het verdriet van de kinderen. De moeder heeft veel contact met de kinderen via beeldbellen of via de app. Gelet op de afstand tussen Nederland en [woonplaats 1] begrijpt de rechtbank dat het niet mogelijk is om een reguliere zorgregeling vast te stellen. Enige vakantieregeling zal wel mogelijk zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat een regeling voor alleen in de zomer- en kerstvakantie, tot gevolg heeft dat de frequentie van contact tussen de vader en de kinderen te weinig is. Hier komt bij dat zo een zorgregeling complex en duur is. Dat zal naar verwachting ook de nodige stress meebrengen voor de ouders en daarmee naar verwachting ook voor de kinderen. De rechtbank is zich ervan bewust dat zolang de moeder op [woonplaats 1] blijft wonen er weinig (fysiek) contact zal zijn tussen de kinderen en de moeder. De moeder heeft tijdens de zitting gezegd dat zij het gevoel heeft dat zij gestraft wordt voor haar keuze om naar [woonplaats 1] te verhuizen. De rechtbank is van oordeel dat het de moeder natuurlijk vrij staat om te verhuizen, maar dat de gevolgen van deze keuze in dit geval in beginsel niet voor rekening van de kinderen en/of de vader dienen te komen.
De leeftijd, mening en geworteldheid van de kinderen
5.16.
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook de mening van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] betrokken. [voornaam van minderjarige 1] gaf aan dat hij in ieder geval voorlopig in Nederland zijn middelbare schooltijd af wil maken, omdat hij in het examenjaar zit. De moeder heeft tijdens de zitting gezegd dat zij dat begrijpt. [voornaam van minderjarige 2] heeft gezegd dat zij de moeder erg mist en graag bij de moeder wil zijn. Zij bellen elkaar meerdere keren op een dag. De ouders zien beiden dat [voornaam van minderjarige 2] hier verdriet om heeft.
5.17.
De rechtbank begrijpt dat [voornaam van minderjarige 2] meer naar de moeder hangt en dat beide kinderen de moeder missen. De rechtbank is van oordeel dat de kinderen in Nederland geworteld zijn. Zij hebben altijd in Nederland gewoond en zijn hier ook geboren. De rechtbank heeft er bij de beslissing ook rekening mee gehouden dat de kinderen niet eerder (voor een lange periode) op [woonplaats 1] hebben verbleven. [voornaam van minderjarige 1] is er nog nooit geweest en [voornaam van minderjarige 2] is er één keer op vakantie geweest. Ook konden [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] niet uitleggen hoe hun dag op [woonplaats 1] er uit zou zien.
Vervangende toestemming inschrijving school en overdragen medische dossiers
5.18.
De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen, gelet op de beslissing die de rechtbank heeft genomen over de vervangende toestemming voor de verhuizing.
Hoofdverblijfplaats
5.19.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] vaststellen bij de vader. De rechtbank vindt dit in het belang van zowel [voornaam van minderjarige 1] als [voornaam van minderjarige 2] . De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
5.20.
In het kader van de echtscheiding kunnen ouders aan de rechter vragen om een beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Als de ouders daar gezamenlijk geen afspraak over kunnen maken, neemt de rechter een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. [2]
5.21.
Omdat de moeder niet terugkomt naar Nederland en er geen toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats 1] wordt verleend, is de moeder minder beschikbaar voor de kinderen. In de thuissituatie bij de vader is hulpverlening aanwezig en daarnaast is er nog een ondertoezichtstelling van waaruit ook toezicht wordt gehouden op de situatie van de kinderen bij de vader. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is dat hun hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald.
Gezag
5.22.
De rechtbank zal het gezag van de ouders niet wijzigen. Hierna zal de rechtbank deze beslissing nader toelichten.
5.23.
In de wet staat dat de kinderrechter het gezag van een ouder kan beëindigen als het kind klem of verloren raakt tussen de ouders of als zij dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt. [3]
5.24.
Hoewel de ouders in een jarenlange procedure met elkaar zijn verwikkeld (sinds 2015), waarvan zij allebei hopen dat daar nu een einde aan komt en ondanks alle ingezette hulpverlening en de ondertoezichtstelling van de kinderen, zijn de verhoudingen tussen de ouders door de jaren heen niet verbeterd. De kinderen zitten enigszins klem tussen hun ouders, maar de rechtbank is niet van oordeel dat dit moet leiden tot een wijziging van het gezag. Er is hulpverlening voor de kinderen en de rechtbank is van oordeel dat de moeder, ondanks de afstand tussen [woonplaats 1] en Nederland, haar gezag uit kan blijven oefenen. Zij heeft veel contact met de kinderen via de app of beeldbellen. Zij is voldoende betrokken in het leven van de kinderen om ook beslissingen over hen te kunnen nemen. Daarnaast verwacht de rechtbank, net als de ouders, dat er na het eindigen van deze procedure(s) er rust ontstaat bij zowel de ouders als de kinderen.
Zorgregeling
5.25.
De rechtbank stelt de volgende zorgregeling vast:
  • iedere zomer- en kerstvakantie is er omgang tussen de moeder en de kinderen, waarbij er in de kerstvakantie minimaal één week omgang is en in de zomervakantie minimaal drie weken, en
  • minimaal één keer per week beeldbelcontact met de moeder.
5.26.
De rechtbank heeft er hierbij rekening gehouden dat er in de (school)vakanties een minimale duur is waarbij er omgang is/kan zijn met de moeder. Dit geeft de ouders de ruimte om, binnen de schoolvakanties, te kijken welke periode het gunstigst is om te vliegen in verband met de prijs van de vliegtickets.
5.27.
In de even jaren draagt de vader financieel de zorg voor de reis van de kinderen in de zomervakantie en de moeder voor de reis van de kinderen in de kerstvakantie. In de oneven jaren is dit andersom. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de moeder naar Nederland reist voor de omgang met de kinderen. In dat geval draagt degene (op grond van wat hiervoor staat) zorg voor de aanschaf van een vliegticket voor de moeder. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er minimaal één keer per week beeldbelcontact is met de moeder. De rechtbank legt hierna uit waarom deze zorgregeling wordt vastgesteld.
5.28.
Omdat de verblijfplaats van de moeder en de kinderen verschilt en niet in hetzelfde land en zelfs werelddeel is gelegen, kan er geen reguliere omgangsregeling worden vastgesteld. Gelet op de verzoeken van de ouders moet de omgang gedurende de vakantieperiode plaatsvinden. Aangezien het contact tussen de moeder en de kinderen beperkt is, stelt de rechtbank een beeldbelcontactregeling vast van minimaal één keer per week. De rechtbank gaat er vanuit dat deze contacten zullen plaatsvinden, omdat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben aangegeven dat dit nu ook al gebeurt. Het is in ieder geval ook de verplichting van de vader om de ontwikkeling van de banden tussen het kind en de moeder te bevorderen. [4]
Informatieregeling
5.29.
De rechtbank wijst af het verzoek van de moeder om een informatieregeling, waarbij zij de vader informeert, vast te stellen. De ouders hebben beiden het gezag en zijn op grond daarvan verplicht om elkaar te informeren, te consulteren en elkaar over en weer om toestemming te vragen als het om zaken gaat die de kinderen aangaan. Daarnaast kan de moeder als gezaghebbende ouder zelfstandig informatie opvragen over de kinderen.
Kinderalimentatie
5.30.
De rechtbank wijzigt de beschikking van 11 maart 2020 ten aanzien van de voorlopige kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand die de moeder aan de vader moet betalen. De rechtbank bepaalt dat de moeder met ingang van de datum van deze beschikking € 61,50 per kind per maand aan de vader voldoet.
Behoefte
5.31.
Tijdens de zitting bleken partijen het erover eens dat de behoefte van de kinderen in 2015 € 570,- per kind per maand was. Dat komt neer op totaal € 1.140,- per maand. Deze behoefte is nu in 2020 na indexering hoger, namelijk totaal afgerond € 1.251,- per maand.
5.32.
De rechtbank kan bij de bepaling van de behoefte ook rekening houden met bijzondere kosten. De moeder heeft onweersproken gezegd dat een retourticket in het hoogseizoen ongeveer € 1.400,- kost. Voor twee kinderen en twee vakantiereizen per jaar komt dit uit op een bedrag van € 233,- per kind per maand ((€ 1.400 x 2 x 2) / 12) dat bij de behoefte moet worden opgeteld voor de aanschaf van vliegtickets. De behoefte van de kinderen komt dan uit op een bedrag van totaal € 1.717,- per maand (1.251 + 233 + 233).
De draagkracht van beide ouders
5.33.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de vader
5.34.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 942,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
5.35.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de vader. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2019, waarin een inkomen van € 57.649 bruto per jaar staat genoemd. In de jaaropgaaf is de fiscale bijtelling voor de auto reeds verwerkt. De rechtbank houdt verder rekening met een kindgebonden budget van
€ 3.422,- per jaar. De rechtbank heeft berekend dat het inkomen van de vader € 3.551,- netto per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
5.36.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
5.37.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.551 =) afgerond € 1.065,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 975,- per maand. De rechtbank houdt verder rekening met een bedrag van afgerond € 165,45 per maand voor de aflossing op de persoonlijke lening bij ING met nummer [.] , omdat de vader hierop aflost gedurende nog ongeveer 40 maanden (brief van de vader van 7 februari 2020, bijlage B). Met de gestelde schuld voor zijn advocaatkosten houdt de rechtbank geen rekening. De kosten van de kinderen gaan voor. De rechtbank houdt evenmin rekening met de gestelde schuld aan OHRA, omdat deze schuld van indertijd € 420,99 inmiddels zal zijn afgelost gelet op het overgelegde aflossingschema met maandelijkse termijen van € 60,-. Van het netto besteedbaar inkomen van de vader blijft dan een bedrag van (3.551 -/- 1.065 -/- 975 -/- 165,45 =)
€ 1.345,55 over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus afgerond € 942,- per maand. De overige 30% mag de vader vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De vader kan hieruit zijn schuld aan zijn advocaat betalen.
De draagkracht van de moeder
5.38.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 356,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
5.39.
De rechtbank houdt voor wat betreft de draagkracht van de moeder geen rekening met de door de moeder gestelde hogere kosten van levensonderhoud op [woonplaats 1] . De rechtbank is van oordeel dat het voor rekening en risico van de moeder komt dat zij zonder noodzaak en zelfs zonder overleg met de vader op een duurdere plek is gaan wonen. Kennelijk heeft zij de financiële consequenties hiervan tevoren ook niet goed doordacht. De rechtbank vindt het niet redelijk dat deze mogelijk extra kosten dan op de vader worden afgewenteld. Dit geldt temeer, nu de moeder ook terug kan verhuizen naar Nederland en nu niet is gebleken dat zij dan haar oude hogere inkomen, dat zij voor de verhuizing verdiende, niet meer zou kunnen verdienen in Nederland. Redelijk is daarom dat de hogere kosten ten laste van de vrije ruimte van de moeder komen.
5.40.
De rechtbank volgt zoveel mogelijk het Tremarapport voor de berekening van de draagkracht. Omdat de belasting- en premiedruk op [woonplaats 1] anders is dan in Nederland rekent de rechtbank het netto inkomen van moeder niet uit aan de hand van haar brutosalaris. De rechtbank gaat uit van haar nettoloon als vermeld op haar loonspecificatie over juni 2020. Dat is netto US$ 2.491,68 per maand. Gesteld noch gebleken is dat hier een vakantietoelage aan moet worden toegevoegd. Op basis van de gemiddelde wisselkoers van de dollar in de afgelopen maanden geschatte koers van 0,85 is het redelijk om voor het netto inkomen van de moeder uit te gaan van afgerond € 2.118,- per maand.
5.41.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
5.42.
De rechtbank houdt rekening met de gebruikelijke forfaitaire woonlast en dus niet met de door de moeder opgevoerde huur van US$ 1.000,-. Het bedrag aan woonlasten beslaat 30% van het netto besteedbaar inkomen van de moeder, dat is afgerond € 635,- per maand. De rechtbank houdt verder rekening met het gebruikelijke bedrag van € 975,- voor de kosten van levensonderhoud. Met schulden houdt de rechtbank geen rekening. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat er op dit moment nog openstaande, niet afgeloste schulden zijn, waarmee de rechtbank rekening zou moeten houden.
5.43.
Van het netto besteedbaar inkomen van de moeder blijft dan een bedrag van (2.118 -/- 635 -/- 975 =) € 508,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 356,- per maand. De overige 30% mag de moeder vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten
5.44.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
5.45.
Zo’n vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.298,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen totaal € 1.717,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 419,- per maand tekort. Zij zullen daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken. Dat betekent dat de moeder met € 356,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
De zorgkorting
5.46.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat de kinderen bij haar verblijven. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
5.47.
De rechtbank past in het belang van de kinderen een korting toe van € 233,- per maand voor de reiskosten voor de zorgregeling die voor rekening van de moeder komen. Anders zal namelijk de voor de kinderen al zeer beperkte zorgregeling financieel niet uitgevoerd kunnen worden. Voor de kosten van het verblijf van de kinderen bij de moeder past de rechtbank geen korting toe, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het zou namelijk niet eerlijk zijn als de moeder de verblijfskosten die zij voor de kinderen maakt mag aftrekken van de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de vader te rusten. Dit betekent dat de moeder een bedrag van (€ 356,- -/- € 233,- = € 123,-) /2 = € 61,50 per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
Bijzondere curator
5.48.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af. De positie en de belangen van de kinderen zijn voldoende duidelijk en meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat er in dit stadium van de procedure niet is gebleken dat er een noodzaak is om tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.49.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
De proceskosten
5.50.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats 1] af,
6.2.
wijst het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing van de medische dossiers en de inschrijving van de kinderen op een school op [woonplaats 1] af,
6.3.
bepaalt dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben,
6.4.
stelt als zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast:
  • iedere zomer- en kerstvakantie is er omgang tussen de moeder en de kinderen, waarbij er in de kerstvakantie minimaal één week omgang is en in de zomervakantie minimaal drie weken, en
  • minimaal één keer per week beeldbelcontact met de moeder,
  • bepaalt dat deze zorgregeling uitgevoerd wordt zoals hierboven staat onder 5.26. en 5.27,
6.5.
wijzigt de beschikking van 11 maart 2020 ten aanzien van de kinderalimentatie,
6.6.
bepaalt dat de moeder met ingang van de datum van deze beschikking € 61,50 per kind per maand aan de vader betaalt als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen,
6.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen,
6.9.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechters mr. G.J.J.M. Essink (voorzitter),
mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. K.G. van de Streek, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.J. Terpstra, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 827 lid 1 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 1:253a lid 1 en 2 BW.
3.Artikel 1:251a lid 1 sub b BW.
4.Artikel 1:247 lid 3 BW.