In deze zaak heeft mr. D.A.N. Bartels MRE namens een eiser beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren. De uitspraak op bezwaar dateert van 30 december 2019. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat zij voldoende informatie heeft om zonder zitting uitspraak te doen.
In het beroepschrift heeft Bartels enkel vermeld dat het beroep is ingesteld namens een belanghebbende, zonder de identiteit van deze persoon te onthullen. De rechtbank wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereisen dat de identiteit van de persoon namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn bekend moet zijn. In dit geval liep de beroepstermijn tot en met 10 februari 2020, maar Bartels heeft geen stukken overgelegd die de identiteit van de eiser(es) bevestigen.
De rechtbank concludeert dat de identiteit van de eiser(es) niet binnen de beroepstermijn bekend was, aangezien de relevante stukken pas na het verstrijken van de termijn zijn ingediend. Dit verzuim kan niet worden hersteld, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft daarom besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen en heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing is op 14 december 2020 uitgesproken.