In deze zaak heeft eiser op 1 juli 2020 beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht niet op tijd heeft betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In dit geval bedroeg het griffierecht € 48,-. De rechtbank heeft eiser op 24 augustus 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Echter, de rechtbank heeft het griffierecht niet op tijd ontvangen en eiser heeft geen geldige reden opgegeven voor deze vertraging. Hierdoor kon de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals vermeld in artikel 8:54 Awb. De beslissing is genomen door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is gedaan op 17 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.