In deze zaak gaat het om het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend. Het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, werd bekendgemaakt op 2 maart 2020, en het bezwaarschrift is pas op 13 juli 2020 ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken valt. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die hem verhinderd hebben om tijdig bezwaar te maken, waaronder medische problematiek en dakloosheid.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat eiser niet in staat was om tijdig een ander postadres door te geven en dat hij daardoor niet op de hoogte was van de termijn voor het indienen van bezwaar. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn situatie hem daadwerkelijk verhinderde om tijdig te handelen. De rechtbank wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om ervoor te zorgen dat hij bereikbaar is voor belangrijke correspondentie.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op 17 november 2020.