In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Verweerder had op 13 januari 2020 een besluit genomen, waartegen verzoekster in beroep ging. Op 27 maart 2020 heeft verweerder echter medegedeeld dat hij terugkwam op dit besluit en een herziening beslissing op bezwaar nam, waardoor verzoekster haar beroep introk en om vergoeding van haar proceskosten vroeg.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft echter aangegeven dat verzoekster geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat hij wel het griffierecht aan verzoekster zal betalen.
De rechtbank stelt vast dat alleen kosten gemaakt door een professionele juridische hulpverlener of andere kosten zoals genoemd in artikel 1 van het Bpb vergoed kunnen worden. Aangezien verzoekster geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en er geen andere vergoedbare kosten zijn aangetoond, concludeert de rechtbank dat er geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding af, maar verplicht verweerder wel om het griffierecht aan verzoekster te betalen, conform artikel 8:41 van de Awb.