ECLI:NL:RBMNE:2020:5877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidievaststelling wegens valsheid in geschrifte en onjuiste gegevens in verantwoording

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een organisatie die subsidie ontving uit het Europees Sociaal Fonds, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Staatssecretaris had in een besluit van 8 februari 2018 de subsidievaststelling van 11 februari 2013 voor een project ingetrokken en het subsidiebedrag van €18.000,- teruggevorderd. Dit besluit volgde op de ontdekking van valsheid in geschrifte, waarbij de facturen die door de betrokken rechtspersonen aan eiseres waren gepresenteerd, vals bleken te zijn. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 27 augustus 2019.

Tijdens de zitting op 24 november 2020 heeft eiseres betoogd dat er wel degelijk werkzaamheden zijn verricht voor het project en dat de intrekking van de subsidie onterecht was. De rechtbank oordeelde echter dat de administratie van eiseres niet deugde en dat er geen recht op het subsidiebedrag bestond. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vonnissen van de rechtbank Overijssel, waarin valsheid in geschrifte was vastgesteld. Eiseres had geen concrete informatie aangedragen die haar standpunt kon onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de subsidievaststelling in te trekken op basis van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de intrekking van de subsidie werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR19/4001

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.B. Gschwind en C. de Kok).

Procesverloop

In het besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidievaststelling van 11 februari 2013 voor het project [project] ingetrokken, de subsidie voor dat project vervolgens op nihil gesteld en van eiseres het verleende subsidiebedrag ter hoogte van €18.000,- teruggevorderd.
In het besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. De rechtbank heeft het beroep op de zitting tegelijk behandeld met de zaak van [A], UTR 19/4002. Eiseres is vertegenwoordig door [directeur], directeur van eiseres en echtgenoot van [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aan eiseres is bij besluit van 12 februari 2012 subsidie verleend uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) ter hoogte van maximaal € 18.000,- voor het project [project]. Het doel van de subsidie is het verhogen van de arbeidsmotivatie en betrokkenheid van de bij eiseres aangesloten interim professionals. Het project liep van 1 december 2011 tot en met 31 augustus 2012. Eiseres heeft op 28 september 2012 een einddeclaratie ingediend. Verweerder heeft vervolgens bij het besluit van 11 februari 2013 de subsidie vastgesteld op € 18.000,- en dit geld aan eiseres overgemaakt.
Verweerder heeft in het primaire besluit de subsidie ingetrokken en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. De reden voor de intrekking van de subsidievaststelling is dat de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel in drie strafvonnissen van 11 december 2017 tot een veroordeling is gekomen van [B] ([B]), [B.V.] ([B.V.]) en [stichting] ([stichting]). [B] is bestuurder en enig aandeelhouder van [B.V.] en hij is bestuurder van [stichting] en dus verbonden aan deze rechtspersonen. [B] en de twee rechtspersonen zijn veroordeeld voor valsheid in geschrifte. In de vonnissen is bewezen verklaard dat onder andere de facturen die [stichting] in rekening heeft gebracht bij eiseres voor het project [project] vals zijn. De op deze facturen genoemde werkzaamheden zijn namelijk niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Omdat de facturen die eiseres heeft gevoegd bij haar einddeclaratie bewezen vals zijn, heeft verweerder de subsidievaststelling ingetrokken. De onderliggende administratie van eiseres is namelijk onjuist gebleken.
Kern van deze zaak is of verweerder in dit geval van zijn bevoegdheid van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebruik heeft mogen maken door achteraf de subsidievaststelling terug te draaien. Dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In de vonnissen van de rechtbank Overijssel zijn de facturen aan en van eiseres specifiek genoemd en daarvan is komen vast te staan dat zij valselijk zijn opgemaakt. Dit maakt dat de einddeclaratie van het project [project] dus niet deugt en dat de subsidie ten onrechte is vastgesteld. Verweerder mag dit met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb terugdraaien en de subsidievaststelling intrekken.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder zelf nader onderzoek had moeten doen en zou moeten bewijzen dat de declaraties vals zijn. Uit de drie vonnissen blijkt duidelijk waar [B], [stichting] en [B.V.] van werden verdacht en er is een uitgebreide motivering opgenomen waarom valsheid in geschrifte bewezen is geacht. De facturen die ten grondslag liggen aan de einddeclaratie van het project [project] zijn in de vonnissen expliciet genoemd als bewezen onderdeel van de fraude. Verweerder heeft mogen volstaan met verwijzing hiernaar. Het is niet van belang dat deze vonnissen nog niet onherroepelijk zijn, zoals eiseres betoogt. Verweerder heeft terecht naar de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verwezen, waaruit volgt dat het in het bestuursrecht niet nodig is dat een vonnis onherroepelijk is om toch aannemelijk te vinden dat de in een vonnis genoemde strafbare feiten zich hebben voorgedaan. [1]
6. Eiseres betoogt dat er wel werkzaamheden door [B] en een adviseur zijn verricht voor het project [project]. Er is immers een subsidierapport opgesteld en er zijn workshops gegeven. Daarvan zijn bewijzen aangedragen die in orde zijn bevonden en die tot de subsidieverlening en de subsidievaststelling hebben geleid. Het is daarom onterecht dat verweerder de subsidie nu geheel intrekt.
7. De rechtbank geeft eiseres hierin ook geen gelijk. Het rapport dat eiseres bedoelt, is door de strafrechter als bewijsmiddel voor de valsheid in geschrifte gebruikt. Eiseres heeft geen onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat de gestelde uren wel zijn gemaakt. Eiseres gaat er verder aan voorbij dat de subsidieverlening en de subsidievaststelling plaatsvinden op basis van het vertrouwen dat de administratie van eiseres en haar einddeclaratie in orde zijn. Als er, zoals hier, achteraf onregelmatigheden worden vastgesteld, kan verweerder die subsidie terugdraaien. Die situatie heeft zich hier voorgedaan. Verweerder heeft zich, zoals gezegd, mogen baseren op de vonnissen en hij heeft ook niet hoeven onderzoeken of er wellicht toch gedeeltelijk door [B] en zijn adviseur werkzaamheden zijn verricht voor het project. Afgezien van de vraag of na afloop van de subsidievaststelling overgelegde informatie daarover nog kan leiden tot een nieuwe subsidievaststelling, heeft eiseres helemaal geen concrete informatie aangedragen waaruit blijkt welke werkzaamheden er dan precies wel zijn verricht.
8. Feit is dat de einddeclaratie van het project niet klopt en dat dit kan leiden tot intrekking van de subsidievaststelling. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder geen gebruik zou mogen maken van zijn bevoegdheid. Dat eiseres niet op de hoogte zou zijn van de valsheid in geschrifte, is naar het oordeel van de rechtbank niet zo’n omstandigheid. Dit verandert namelijk niets aan de vaststelling dat de aan het subsidiebesluit onderliggende administratie inhoudelijk niet deugt en er dus geen recht bestaat op het subsidiebedrag. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd deuitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5279, en 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2413.