4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 7
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 7 tenlastegelegde. Hoewel uit het procesdossier blijkt dat de kaarten afkomstig zijn van verdachte, kan niet worden vastgesteld dat verdachte ook degene is geweest die de kaarten door de brievenbus van de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gedaan.
Vrijspraak feit 8 primair
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 8 primair ten laste gelegde laster. Voor bewezenverklaring van laster is noodzakelijk dat degene die het misdrijf van smaad(schrift) pleegt weet dat het bepaalde feit waarvan hij de beledigde beschuldigt in strijd met de waarheid is. Op basis van het procesdossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat de feiten waarvan zij het slachtoffer, [slachtoffer 5] , beschuldigde in strijd met de waarheid waren.
Bewijsmiddelen feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2020;
- een proces-verbaal van bevindingen;
- een proces-verbaal van gerechtelijk schrijven en (tweede verlenging d.d. 20 mei 2019 van de) gedragsaanwijzing d.d. 5 december 2019.
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik ben werkzaam als [naam] zorgcoördinator vangnet en advies in de regio [regio] . Ik begeleid het proces van een cliënt, [verdachte] . [verdachte] heeft haar dossier opgevraagd bij de [naam] . Dit leidde bij [verdachte] tot veel onrust met als gevolg dat ze continu contact zocht via telefoon en mail. Ik heb besloten om bij [verdachte] langs te gaan om haar uitleg te geven. Op 5 juni 2018 bezocht ik [verdachte] thuis te [woonplaats] .[verdachte] werd erg boos. Ze ging volledig door het lint. Ik hoorde dat ze op een krijsende manier tekeer ging. Ik merkte dat [verdachte] achter mij aankwam, ik voelde mij angstig. Ik deed de voordeur open en ik liep naar buiten. Ik hoorde [verdachte] nog steeds krijsend achter mij aan. Ik voelde plotseling een harde klap op mijn rechterschouder. Ik voelde pijn op de plek waar [verdachte] mij had geslagen.
[getuige 1]is als getuige gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
O: U bent op 5 juni 2018 mogelijk getuige geweest van een mishandeling.
V: Kunt u mijn vertellen wat u gezien heeft?
A: Ik hoorde de buurvrouw erg hard tekeer gaan.Ik liep richting de woning van de buurvrouw en zag een voor mij onbekende vrouw (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) tegenover de buurvrouw staan. Ik zag dat mijn buurvrouw, [verdachte] , de vrouw een harde zet tegen de schouder gaf.
V: Waar werd mevrouw geraakt?
A: Op haar schouder. Erg hard ook.
V: Hoe zag u dat, dat de duw hard was?
A: De buurvrouw en de vrouw stonden tegen over elkaar op ongeveer een meter afstand. Ik zag dat [verdachte] haar armen en bovenlichaam snel naar voren bewoog in de richting van de vrouw en ik zag dat [verdachte] de vrouw op de schouder raakte. Ik zag dat de vrouw door de duw/klap haar evenwicht verloor en naar achteren deinsde. [verdachte] ogen vielen mij op. Een hele felle blik en hele kleine pupillen, alsof ze van de wereld af was.
Bewijsoverweging feit 2
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 juni 2018 in [woonplaats] aangeefster [slachtoffer 1] heeft geslagen/geduwd tegen haar schouder. Door en namens verdachte is aangevoerd dat zij aangeefster alleen een schouderklopje heeft gegeven en geen opzet heeft gehad op mishandeling. Dat verweer wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Zowel aangeefster als getuige [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte met kracht tegen de schouder van aangeefster heeft geslagen/geduwd. Daarnaast hebben zij beiden verklaard over de emotionele toestand van verdachte op dat moment: zij was boos, schreeuwde en keek fel uit haar ogen. De rechtbank weegt dat mee in haar overtuiging dat verdachte aangeefster heeft geslagen/geduwd. Door op die manier te handelen heeft verdachte het (voorwaardelijk) opzet gehad op de mishandeling van aangeefster. Daar doet de door de verdediging genoemde omstandigheid dat aangeefster en verdachte elkaar vervolgens de hand schudden niet aan af. De rechtbank zal feit 2 bewezen verklaren (zoals hieronder onder rubriek 5 is weergegeven).
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2020;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] ;
- een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie.
Bewijsmiddelen feit 4
[aangever 2] heeft namens
[slachtoffer 2]aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik aangifte namens [naam] Midden Nederland en een bestuurder van [naam] : [slachtoffer 2] . Ik ben regiomanager van [naam] Midden Nederland, door mijn functie ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik overhandig u de aangifte die is opgesteld door meneer [slachtoffer 2] deze kunt u gebruiken als de aangifte, bij deze aangifte zit ook een bijlage van het genoemde pamflet van mevrouw [verdachte] .
In de bijlage bij deze aangifte zit een brief van [slachtoffer 2] , bestuurder van [naam] Midden-Nederland, inhoudende, voor zover relevant voor het bewijs:
Mevrouw [verdachte] heeft het hierbij gevoegde pamflet, zijnde een smaadschrift, gemaakt en op 7 juni 2019, verspreid in [woonplaats] met als doel de aanranding van de eer en goede naam van genoemde personen. Uit een buurtonderzoek uitgevoerd door de wijkagent, is gebleken dat zij kopieën van dit smaadschrift heeft uitgedeeld aan passanten op de openbare weg in [woonplaats] . Ik doe aangifte, omdat de betreffende medewerkers zich in hun goede naam en eer aangetast voelen door middel van het publiek maken van deze feiten.
Het pamfletbevat onder andere de tekst, voor zover relevant voor het bewijs:
“ [naam] , een kinderhandel organisatie betaald door het volk (…)
In Midden Nederland is er een maffia organisatie actief, die heet [naam] midden Nederland.
(…)
(…)
georganiseerde kinderhandel (…)deze kille handelaren (…) Ze hebben verstand van het handelen in kinderen.”
Aangever heeft uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 7 juni 2019 te [woonplaats] zag ik een vrouw lopen op het [straat] . Ik herkende deze vrouw ambtshalve als: [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] zei dat zij flyers aan het verspreiden was over ‘ [naam] ’. Ik vroeg aan haar of ik ook een flyer mocht hebben. Hierop kreeg ik een flyer van [verdachte] overhandigd. Ik zag dat bovenaan deze flyer stond: " [naam] , een kinderhandel organisatie betaald door het volk". Verder zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat er op deze flyer twee bestuurders van ' [naam] ' vermeld stonden. De betreffende flyer wordt als bijlage 2 bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
Verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal van buurtonderzoek onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 8 juni 2019 hebben wij een buurtonderzoek ingesteld op het [straat] te [woonplaats] . Dit onderzoek hebben wij ingesteld naar aanleiding van flyers die mogelijk op 7 juni 2019 verspreid zijn.
- [adres] : bewoonster [getuige 2] gaf aan dat zij gisterenavond een flyer met twee foto’s erop van een vrouw voor haar woning heeft ontvangen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , kreeg van [getuige 2] de betreffende flyer overhandigd.
Bewijsoverweging feit 4
Door en namens verdachte is aangevoerd dat geen sprake was van smaadschrift, omdat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld, zodat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel luidt: “
Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.” Ter onderbouwing van die stelling heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de enige is die negatieve ervaringen heeft met [naam] , dat daar zelfs schriftelijk vragen over zijn gesteld in de gemeente en er verschillende artikelen in de media zijn verschenen over de onjuiste werkwijze van [naam] . Volgens de verdediging heeft verdachte haar flyer/pamflet gebaseerd op die artikelen. De rechtbank verwerpt dat verweer. De teksten op de flyer/het pamflet van verdachte zijn geenszins een (juiste) weergave van wat in bovengenoemde artikelen is geschreven. De teksten op de flyer/het pamflet zijn onmiskenbaar onwaar en door verspreiding daarvan tasten zij de eer en goede naam van de medewerkers van [naam] aan. De rechtbank zal feit 4 bewezen verklaren (zoals hieronder onder rubriek 5 is weergegeven).
Bewijsmiddelen feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 5 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2020;
- een proces-verbaal van bevindingen.
Bewijsmiddelen feit 6
[slachtoffer 3]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 18 november 2019 is door twee medewerkers van politie aan [verdachte] , bij haar
woning, een stopbrief uit naam van mij overhandigd. [verdachte] heeft na het uitreiken van de stopbrief op 18 november 2019, op 20 november 2019 een bezoek gebracht aan de volleybaltraining van [slachtoffer 4] . Ik heb direct de politie gebeld. [verdachte] is op enig moment van de tribune naar de kantine gegaan. Daar is [verdachte] helemaal los gegaan tegen de beheerder van de kantine, waar ik filmopnamen van gemaakt heb.[verdachte] heeft in haar monoloog tegen de uitbater vele lasterlijke uitspraken over mij gedaan. Altijd haalt [verdachte] aan dat ik pedofiel ben en op jonge meisjes val. Ook een week later, op 27 november 2019 is [verdachte] verschenen in de sporthal. [slachtoffer 4] is huilend van de training naar de kantine gelopen. [verdachte] doet vaak lasterlijke uitspraken. Op internet, in Twitterberichten, op YouTube, maar ook in de straat waar ik woon, in de muziekschool, bij mijn directe buurvrouw, bij de ouders van [A] in de woning, heeft [verdachte] uitspraken gedaan over pedofilie en mijn voorkeur voor jonge meisjes. Op 27 november 2019 is [verdachte] ook nog bij mijn woning verschenen. Bij de voordeur was ze weer bezig eten uit te laden. Het bakje eten dat [verdachte] bij mij op 27 november 2019 neerzette heb ik met een boog op straat gegooid in de hoop dat bij [verdachte] het kwartje valt.
Als bijlage bij de aangifte zit een geschrift waarin aangever de incidenten met verdachte heeft bijgehouden, daarin staat, voor zover relevant voor het bewijs:
2019
Maandag 18-11
https://twitter.com/ [bericht]
“mn ex die zeer veel pedofiele kenmerken heeft. Mijn ex, die alles doet om een intelligente gehechte moeder uit de buurt van onze door hem verwaarloosde moeder weg te houden, opdat hij ONGESTOORD in de wereld van de kleine meisjes is.”
Zaterdag 23-11
[verdachte] stuurt de eigenaresse van de logopediepraktijk in de nacht een 9 minuten durend audiobericht.Bestand staat in map bijlagen_aangifte/whatsapp/ [bericht]
Vanaf [2:04] gaat het weer meer over mij.
Vanaf [3:20] ben ik weer een pedofiel.
Woensdag 20-11 (sporthal kantine)
bijlagen_aangifte/in-levende-lijve/20191120_172530.mp4
“U bent de beheerder? Zijn vader heeft in een jongentjesinternaat gezeten en is daar
opgeleid tot pedofiel. Maar ik zou hem wel in de gaten houden want hij geilt op kleine meisjes. [slachtoffer 3] geilt op kleine meisjes. Zo tussen de 10 en 15 vind ie het leukst.”
Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4]hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 18 november 2019 bevonden wij ons, in politie uniform gekleed en met de wijkdienst belast, nabij de woning [adres] te [woonplaats] . Wij bevonden ons daar om een stopbrief uit te reiken aan [verdachte] , woonachtig op voornoemd adres. Deze stopbrief was afkomstig en hoofdzakelijk opgesteld door haar ex partner [slachtoffer 3] .Ik, verbalisant [verbalisant 3] , gaf [verdachte] een envelop met daarin de voornoemde stopbrief. Deze stopbrief is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zei tegen [verdachte] dat dit een stopbrief was afkomstig van haar ex vriend [slachtoffer 3] en dat het ging over de stalking, smaad en laster die ze deed in [woonplaats] rondom [slachtoffer 3] en haar zoon [slachtoffer 4] , en dat dit moest stoppen.
Verbalisant [verbalisant 5]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Relaas m.b.t. BVH registraties [verdachte] :
2019
Registratie: 2019345580 Titel: Stopbrief uitgereikt
[verdachte] heeft, ondanks dat zij vanuit de stopbrief weet dat zij daar niet gewenst is,
een bezoek gebracht aan de sporthal, terwijl haar zoon [slachtoffer 4] er volleybal training had.
Om te voorkomen dat e.e.a. zou escaleren heeft de vader van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , de
politie gebeld, maar vond de meldkamer het niet nodig een auto te sturen, er was
onvoldoende grond voor. Terwijl [slachtoffer 3] nog met de meldkamer aan de lijn hing, escaleerde de zaak al. [slachtoffer 4] raakte overstuur, kroop bij [slachtoffer 3] op schoot, die de meldkamer probeerde te overtuigen van de urgentie van de zaak. [verdachte] drong zich ondertussen op aan [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] wilde niet meer blijven. [verdachte] is overigens later ook nog aan de deur geweest, waarbij zij een bakje eten aanbood toen [slachtoffer 3] de deur opende. [slachtoffer 3] heeft het bakje eten van zich afgeworpen in de hoop dat het kwartje bij [verdachte] valt. Ook van de komst aan de deur zijn er opnamen. [slachtoffer 4] heeft veel gehuild die woensdagmiddag. Daarnaast is [slachtoffer 4] zo bang geworden, dat [slachtoffer 3] hem niet meer alleen kan laten.
Verbalisant [verbalisant 6] en [verbalisant 7]hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 4 december 2019 opdracht te gaan naar de sporthal [sporthal] gevestigd aan de [adres] (
de rechtbank begrijpt: te [woonplaats]). Ter plaatse zagen wij op de trap die naar de tribunes leidt mevrouw [verdachte] staan. Ik verbalisant [verbalisant 6] sprak mevrouw [verdachte] aan en deelde haar mede dat zij beter de sporthal diende te verlaten omdat zij daar niet gewenst was.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 15 december 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de aangifte van [slachtoffer 3] voor. Het klopt dat ik naar de volleybaltraining van mijn zoon ben geweest. Dat doe ik al maanden. Het kan ook kloppen dat ik dat in november en december 2019, na het uitreiken van de stropbrief, nog heb gedaan. Het klopt dat ik eten voor de woning van mijn zoon heb gezet. Mijn ex-man heeft het eten terug op straat gegooid. U, voorzitter, vraagt mij waarom ik heb aangegeven dat [slachtoffer 3] pedofiel is. Hij heeft afwijkende seksuele voorkeuren. Hij is altijd op plekken met kleine kinderen.
Bewijsoverweging feit 6
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 4] , haar zoon, op meerdere tijdstippen in de tenlastegelegde periode heeft opgezocht in de sporthal waar hij volleybaltraining had. Ook heeft zij voor de woning van haar zoon en ex-man – [slachtoffer 3] – voedsel neergezet, een bericht over [slachtoffer 3] op Twitter geplaatst (waarin zij aangeeft dat hij pedofiel is) en (mondeling/via audiobericht) aan verschillende mensen aangegeven dat [slachtoffer 3] pedofiel is. Op 23 april 2018 is bij rechterlijke uitspraak het ouderlijk gezag van verdachte over haar zoon beëindigd. In de periode voorafgaand aan, tijdens en na die rechterlijke uitspraak heeft verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] op verschillende manieren benaderd. Op 18 november 2019 heeft de politie daarom namens hen een stopbrief aan verdachte uitgereikt. Bovengenoemde handelingen heeft verdachte gepleegd nadat zij deze stopbrief had ontvangen. Zij wist dan ook dat haar pogingen om in contact te komen met haar zoon niet op prijs werden gesteld. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Door en namens verdachte is aangevoerd dat er geen sprake is van belaging, omdat zij niet het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] te dwingen iets te doen, iets niet te doen, iets te dulden en/of vrees aan te jagen. Verdachte heeft verklaard dat zij alleen haar zoon wilde zien. Dat betekent dat zij het oogmerk had [slachtoffer 4] te dwingen contact met haar te hebben dan wel dat contact te dulden en [slachtoffer 3] (als ouder met gezag) dit contact toe te staan/te dulden. De rechtbank zal feit 6 bewezen verklaren (zoals hieronder onder rubriek 5 is weergegeven).
Partiële vrijspraak feit 6
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de volgende gedachtestreepjes, onder feit 6 ten laste gelegd:
- foto’s van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] op Facebook te plaatsen;
- op YouTube filmpjes te plaatsen, waarin verdachte zich negatief uitlaat over [slachtoffer 3] en/of meerdere betrokkenen rondom [slachtoffer 4] ;
- WhatsApp berichten te sturen aan [B] (vriendin van [slachtoffer 3] ).
Uit het procesdossier komt het beeld naar voren dat verdachte gedurende een langere tijd (dan ten laste is gelegd) op verschillende manieren (onder andere door bovengenoemde handelingen) inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Op basis van het procesdossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte bovengenoemde handelingen
in de ten laste gelegde periode(dus na het uitreiken van de stopbrief op 18 november 2019, tot en met 4 december 2019) heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen feit 8
[slachtoffer 5]heeft op datum aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik vanuit mijn functie als politiemedewerker aangifte van smaad/laster
tegen [verdachte] . Ik ben waarnemend wijkagent in de wijk waarin mevrouw [verdachte] woont.Op 6 maart 2020 had [verdachte] mij getagd had op social media, op Twitter, in een tweet. Ik zag in deze tweet een foto van billen met op de linker bil een blauwe
plek. Bij de foto stond de tekst:
"Mijn bil bevat n paar blauwe plekken, meneer de wijkagent verloor zijn zelfbeheersing. Kijk mijn bil:"
Door deze tweets ben ik als wijkagent van de [wijk] te [woonplaats] in mijn goede naam en eer aangetast. Tevens doordat dit online staat en het daardoor een groter bereik heeft gekregen.
[slachtoffer 5]is als aangever gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik vanuit mijn functie als politiemedewerker aanvullende aangifte van smaad/laster tegen [verdachte] . Op 29 maart 2020 heeft [verdachte] wederom een bericht op Twitter gezet waarin zij mijn naam noemt en mij tagt. Het betreft de berichten:
"Jarig. 4e verjaardag zonder mijn zoon. Uit mijn leven weggepest door groepspesterijen. Veelal dikke vrouwen die onder hun laag vet zelf de nodige problemen verbergen en zich met behulp van jaloezie en pesterijen staande proberen te houden; Almeerse zorgmijders. @ [naam] "
" [slachtoffer 5] weet goed wat ik er mee bedoel. Voor de ogen van een obese zorgmijder
mishandelde hij me. Had er blauwe plekken van!"
Beide printscreens van de Tweets zijn als bijlage bij deze verklaring gevoegd. Ook door deze Tweets ben ik als wijkagent van de [wijk] te [woonplaats] in mijn
goede naam en eer aangetast.
Verbalisant [verbalisant 8]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik ontving van de aangever [slachtoffer 5] twee screenshotberichten van Twitter.
Het eerste Twitterbericht (17 mei ‘20) betreft een screenshot van een
antwoord van [verdachte] . In dit bericht stond:
"Mede daardoor mijn zoon verloren heb en in een inrichting zat met dikke psychiaters "omdat ik te sterk vermagerd was". Gelooft ut? Ik heb de bewijzen ... alles kan in [woonplaats] !! De stad met de vrijheid tot groepspesten gesteund door @ [naam] en andere weinig snuggeren.>
Het tweede twitterbericht (24 mei ’20) betreft een screenshot van ME-zelf in [woonplaats] als antwoord @ [naam] .
Ik herinner me nog 2 blauwe plekken door jou bij de Cartoon omdat je een gesprek
weigerde over je eigen bijdrage aan groepspeterijen. Ik ben onschuldig! #medischemissers #valsemedlingen.
De twee screenshots van deze Twitterberichten worden als bijlage bij dit
proces-verbaal gevoegd.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 15 december 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de ten laste gelegde Tweets voor en vraagt mij of ik die op Twitter heb geplaatst. Dat klopt.
Bewijsoverweging feit 8 subsidiair
Door en namens verdachte is aangevoerd dat geen sprake was van smaadschrift, omdat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld, zodat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ter onderbouwing van die stelling heeft de raadsman ten eerste aangevoerd dat de uitlatingen van verdachte op Twitter op waarheid berustten. De rechtbank overweegt dat dit deel van het verweer wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat de noodzakelijke verdediging en het algemeen belang de tenlastelegging eiste. De rechtbank overweegt dat de door verdachte op Twitter geplaatste berichten naar aard en inhoud niet kunnen worden beschouwd als het algemeen belang dienend. De berichten lijken betrekking te hebben op de onvrede die verdachte heeft over haar ontzetting uit de ouderlijke macht. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden op welke manier de inhoud van die berichten zou moeten bijdragen aan een publiek debat.