ECLI:NL:RBMNE:2020:5838
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsuitkering na eerdere afwijzing
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Verzoeker, die sinds 14 januari 2020 een woning huurt, had eerder op 17 april 2020 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, welke was afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zijn hoofdverblijf in de gemeente had. Verzoeker maakte geen bezwaar tegen deze afwijzing.
Op 22 september 2020 diende verzoeker opnieuw een aanvraag in voor bijstandsuitkering. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders, vroeg verzoeker om aanvullende stukken, maar verzoeker voldeed hier niet aan. Na waarnemingen bij de woning van verzoeker, waaruit bleek dat de woning op verschillende avonden donker was, en na het niet verschijnen van verzoeker op uitnodigingen voor gesprekken, werd de aanvraag op 5 november 2020 opnieuw afgewezen.
Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde uit zijn woning gezet te worden door achterstallige huur. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar kwam tot de voorlopige conclusie dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. De voorzieningenrechter stelde vast dat de situatie niet was veranderd ten opzichte van de eerdere afwijzing en dat verzoeker onvoldoende nieuwe feiten had aangedragen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.