ECLI:NL:RBMNE:2020:5834
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) met betrekking tot Meerzorg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die optreedt als wettelijke vertegenwoordigster van haar zoon. Verzoekster had een aanvraag voor Meerzorg ingediend op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door Zilveren Kruis Zorgkantoor was afgewezen. Verzoekster stelde dat zij in financiële problemen verkeerde door de beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) van haar zoon en vroeg om een voorschot op de Meerzorg van € 18.367,38 voor de maanden september tot en met november 2020.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hoewel verzoekster aangaf in financiële problemen te verkeren, was dit niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken. De voorzieningenrechter merkte op dat de aard van de procedure niet toestond om verzoekster een nadere termijn te geven voor het indienen van aanvullende financiële stukken. Bovendien werd vastgesteld dat het primaire besluit van de zorgverzekeraar niet evident onrechtmatig was, aangezien de afwijzing van de aanvraag voor Meerzorg was gebaseerd op het beleid van de zorgverzekeraar en de afwezigheid van een professionele zorgverlener.
Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.