ECLI:NL:RBMNE:2020:5831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

Op 17 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, eigenaar van een woning in Bunnik, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 oktober 2020, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd omdat haar woning in strijd met het bestemmingsplan door meer dan één huishouden werd bewoond. De last hield in dat de woning voor 6 december 2020 door maximaal één huishouden mocht worden bewoond, met een dwangsom van € 2.000,- per week bij niet-naleving, tot een maximum van € 20.000,-. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van de voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de begunstigingstermijn was verlengd tot 15 maart 2021, waardoor verzoekster voldoende tijd had om de overtreding te beëindigen. Bovendien had verzoekster niet gereageerd op een verzoek van de voorzieningenrechter om haar spoedeisend belang nader te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onomkeerbare situatie voor verzoekster zou ontstaan en dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4320

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 5 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster, als eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] , een last onder dwangsom opgelegd omdat de woning in strijd met het bestemmingsplan door meer dan één huishouden wordt bewoond.
De last houdt in de woning voor 6 december 2020 door maximaal één huishouden mag worden bewoond. Als niet binnen deze termijn aan de last wordt voldaan, dan verbeurt verzoekster een dwangsom van € 2.000,- per week, met een maximum van € 20.000,-.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen [1] .
Beoordeling spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening indien “onverwijlde spoed” dat vereist [2] .
3. Met het besluit van 1 december 2020 heeft verweerder bepaald dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 15 maart 2021. Verweerder heeft daar aan ten grondslag gelegd dat er enige tijd nodig is voor de behandeling van het bezwaarschrift van verzoekster.
4. De voorzieningenrechter heeft vervolgens met de brief van 4 december 2020 aan verzoekster gevraagd om nader te onderbouwen wat haar spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft niet op deze brief gereageerd.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Door de verlengde begunstigingstermijn heeft verzoekster de tijd om de overtreding te doen beëindigen. De bewoners van de woning hebben de tijd om naar een andere woonruimte te zoeken. Voor verzoekster was dit ook een belangrijke reden voor het indienen van haar verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien heeft verweerder bevestigd dat hij voor het einde van de verlengde begunstigingstermijn op het bezwaar van verzoekster zal beslissen. Dit geeft verzoekster de mogelijkheid om, afhankelijk van de inhoud van de beslissing op bezwaar, hiertegen tijdig rechtsmiddelen aan te wenden in de vorm van een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep. Gelet op het voorgaande ontstaat op dit moment geen onomkeerbare situatie voor verzoekster zodat er geen sprake is van spoedeisend belang.
Evidente onrechtmatigheid
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al blijkt dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in stand zal blijven.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopig voorziening te treffen.
8. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en wordt openbaar gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.