In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit vijftien personen uit Weesp, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 6 augustus 2020 is verleend aan de vergunninghoudster voor het transformeren van zorgwoningen naar negen zelfstandige appartementen. De verzoekers vrezen dat deze transformatie de leefbaarheid van hun woonomgeving negatief zal beïnvloeden, met name door een toename van de parkeerdruk.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend zonder dat er sprake is van een spoedeisend belang. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de bouwwerkzaamheden al zijn afgerond en dat het verzoek niet kan voorkomen dat de woningen in gebruik worden genomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, wat inhoudt dat de uitspraak zonder zitting is gedaan.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.