Overwegingen
1. Eiseres heeft op 21 juni 2016 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een beginseltoestemming voor de adoptie van een eerste buitenlands kind. Op [2018] is eiseres gehuwd met [echtgenoot]. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met verwijzing naar het rapport van 15 mei 2019 van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), vestiging Zwolle. In dat rapport heeft de Raad geadviseerd om aan eiseres en haar echtgenoot geen beginseltoestemming af te geven voor de opname van een of meerdere buitenlandse adoptiekinderen. In het kader van de bezwaarprocedure heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) verweerder geadviseerd om de afwijzing in stand te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de RSJ gevolgd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het belang van het kind aan de door de Raad geconstateerde risicofactoren meer gewicht toegekend dan aan de bij eiseres en haar echtgenoot aanwezige beschermende factoren. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat buitenlandse adoptiekinderen over het algemeen kwetsbare kinderen zijn. De aanwezigheid van een buitenlands adoptiekind kan voor onvoorspelbare, stressvolle en complexe situaties zorgen. De eerste risicofactor die verweerder heeft laten meewegen is de gezondheid van eiseres. Eiseres heeft een eetstoornis, waar zij nog niet volledig van is hersteld. Een tweede risicofactor is volgens verweerder dat de echtgenoot van eiseres vanaf 2006 tot en met 2018 diverse behandelingen heeft ondergaan voor depressieve en PTSS-klachten. De belaste jeugd van zowel eiseres als haar echtgenoot wordt door verweerder als derde risicofactor aangemerkt. Het kan daardoor moeilijk zijn om een vanzelfsprekende veilige basis te bieden aan het adoptiekind. De vierde risicofactor die verweerder heeft laten meewegen is het gezinssysteem. Een bestendige en duurzame opvoedingssituatie is onvoldoende geborgd, gelet op de duur van de relatie van eiseres en haar echtgenoot en de periode waarin zij samenwonen. Als vijfde risicofactor ziet verweerder het leeftijdsverschil tussen eiseres en haar echtgenoot. De echtgenoot van eiseres is twintig jaar ouder. Het risico bestaat dat wanneer de echtgenoot onverhoopt wegvalt, eiseres de (noodzakelijke) ondersteuning mist die zij nodig heeft bij het omgaan met de uitdagingen die een buitenlands adoptiekind meebrengt. Ook bestaat het risico dat de echtgenoot vaardigheden op latere leeftijd mist als hij onverhoopt alleen voor de zorg van een adoptiekind zou komen te staan. Tot slot weegt de zedenregistratie van de echtgenoot van eiseres voor verweerder als risicofactor mee.
3. Eiseres is het oneens met de besluitvorming door verweerder. Zij voert aan dat verweerder een diepergaand onderzoek had moeten doen naar de beschermende factoren in plaats van zich voornamelijk te richten op de risicofactoren. Eiseres vindt dat het advies van de Raad niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad had op een andere manier onderzoek moeten doen door psychologische vragenlijsten af te nemen en/of een sociogram te maken. Volgens eiseres heeft de Raad daarnaast onvoldoende onderzocht hoe zij en haar echtgenoot nu in het leven staan en door anderen in hun omgeving worden ervaren. Eiseres somt een aantal vragen op die de Raad had moeten stellen aan personen en instanties in haar omgeving. Ook naar het gezinssysteem en de eetstoornis van eiseres is onvoldoende onderzoek gedaan. Eiseres meent dat uit onder meer de bejegening van de behandelaar van Human Concern door de Raad blijkt dat sprake was van vooringenomenheid, omdat uitsluitend sturende vragen over risicofactoren zijn gesteld. Eiseres betwijfelt verder of de RSJ onafhankelijk kan adviseren over de aanvraag. De RSJ heeft zich volgens eiseres kritisch uitgelaten over interlandelijke adoptie. Zij verwijst hiervoor naar het advies ‘Bezinning op interlandelijke adoptie’ van 14 oktober 2016.
Beoordeling door de rechtbank
4. Ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) is de opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie alleen toegestaan als van verweerder een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent.Verweerder kan pas op een verzoek tot beginseltoestemming beslissen als de Raad een onderzoek heeft gedaan.Verweerder beslist afwijzend op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming als hij een aspirant adoptieouder niet geschikt acht voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind.
5. Verweerder heeft een ruime beoordelingsvrijheid bij de vraag of eiseres en haar echtgenoot geschikt zijn om een buitenlands kind op te nemen. De rechtbank toetst daarom het besluit van verweerder om geen beginseltoestemming te verlenen terughoudend.
6. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op het advies van de Raad en het advies van de RSJ. Een dergelijke handelwijze is in overeenstemming met de wet en is daarom op zichzelf genomen aanvaardbaar, nu de adviezen waarnaar verwezen wordt zelf de motivering bevatten en van de adviezen ook kennis is gegeven.De rechtbank zal in het licht van de beroepsgronden van eiseres toetsen of de adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en deugdelijk zijn gemotiveerd.
7. De rechtbank stelt voorop dat de Raad te beschouwen is als een deskundige instantie voor wat betreft de beantwoording van de vraag of eiseres en haar echtgenoot geschikt zijn om een buitenlands kind te verzorgen en op te voeden. Verweerder mag daarom in beginsel afgaan op de door de Raad uitgebrachte adviezen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat verweerder zich ervan moet vergewissen dat het advies van de Raad op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de inhoud inzichtelijk en concludent is.
8. Het advies van de Raad, dat verweerder heeft overgenomen in zijn besluitvorming, bevat een overzicht van de onderzoeksactiviteiten en conclusies ten aanzien van de beschermende factoren en de risicofactoren die de Raad afleidt uit wat over eiseres en haar echtgenoot bekend is geworden. Dat geen psychologische vragenlijsten zijn afgenomen, geen sociogram is opgesteld en niet alle vragen die eiseres heeft bedacht aan mensen in haar omgeving zijn gesteld, betekent niet dat het advies van de Raad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft toegelicht dat in het kader van een onderzoek naar de geschiktheid van aspirant-adoptieouders het Protocol Afstand, Screening, Adoptie en Afstammingsvragen wordt gehanteerd. Uit dit protocol volgt dat het gebruik van psychologische vragenlijsten in deze situatie niet is geïndiceerd. Volgens verweerder was het gebruik van vragenlijsten ook niet nodig omdat het onderzoek, dat onder meer bestond uit het opvragen van informatie bij twee huisartsen en eiseres’ behandelaar bij Human Concern, voldoende informatie opleverde over de lichamelijke en psychische gezondheid. De rechtbank begrijpt dat in de beleving van eiseres de Raad vragen had kunnen stellen aan mensen in haar omgeving, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom het voor de Raad niet noodzakelijk was om informanten uit het netwerk van eiseres en haar echtgenoot te raadplegen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig was door dit na te laten. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat is gebleken van vooringenomenheid van de Raad, omdat eiseres haar stellingen hierover onvoldoende heeft onderbouwd.
9. Ten aanzien van het advies van de RSJ overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is wettelijk verplicht om advies in te winnen bij de RSJ. De RSJ adviseert ten behoeve van een te nemen besluit op bezwaar over een afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming.Verweerder moet zich er ook van vergewissen dat het onderzoek door de RSJ naar feiten of gedragingen zorgvuldig is geweest.De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de RSJ. De omstandigheid dat de RSJ in 2016 een rapport aan de minister van Veiligheid en Justitie heeft uitgebracht waarin kritisch is geadviseerd over de weging van belangen in het stelsel van interlandelijke adoptie, betekent niet zonder meer dat de advisering, die plaatsvindt vanwege haar wettelijke taak, niet als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt. De enkele verwijzing naar het rapport, waarin de RSJ kritisch is over interlandelijke adoptie, is onvoldoende voor de conclusie dat de advisering door de RSJ van vooringenomenheid getuigt. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de inhoud van het advies van 3 oktober 2019 evenmin noopt tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid.
10. Eiseres voert verder aan dat de beschermende factoren en risicofactoren onzorgvuldig en onjuist tegen elkaar zijn afgewogen. De belaste jeugd van eiseres en haar echtgenoot en de eetstoornis van eiseres moeten niet als risicofactoren, maar als life-events worden gezien. Volgens eiseres zijn zij en haar echtgenoot door hun levenservaring juist méér geschikt als aspirant adoptieouders. Zij verwijst hierbij naar een aantal bronnen met informatie over ervaringsdeskundigheid. Haar eetstoornis en de psychische klachten van haar echtgenoot komen bovendien rechtstreeks voort uit hun belaste jeugd. Dit moet daarom als één risicofactor worden aangemerkt. Eiseres voert verder aan dat volledig herstel van haar eetstoornis mogelijk is. Hiervoor heeft zij een ongedateerde brief van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van Human Concern overgelegd. Dat het gezinssysteem van eiseres en haar echtgenoot als risicofactor is aangeduid door verweerder vindt eiseres zeer onterecht. Eiseres heeft in haar beroepschrift en ter zitting uitgelegd dat zij het schrijnend vindt dat door de besluitvorming aan één of meer kinderen een liefdevolle en goede opvoeding wordt onthouden. Het ergste vinden eiseres en haar echtgenoot dat verweerder door zijn besluitvorming laat zien dat hij kennelijk geen vertrouwen heeft in het herstelvermogen van personen met een belast verleden. Daarmee veroordeelt verweerder adoptiekinderen, die bijna altijd met een belast verleden te maken hebben, tot een hopeloze toekomst.
10. De rechtbank is van oordeel dat de beschermende factoren en de risicofactoren in het door verweerder overgenomen advies van de Raad op zorgvuldige wijze tegen elkaar zijn afgewogen. Het volgende is daarvoor van belang.
De rechtbank constateert dat de Raad belangrijke beschermende factoren aanwezig acht bij eiseres en haar echtgenoot. Zo is onder meer in aanmerking genomen dat eiseres en haar echtgenoot beiden beschikken over veel levenservaring. Zij zijn open over hun belaste jeugd en gezinsgeschiedenis en bekend met de meerwaarde van hulpverlening. Eiseres heeft professionele ervaring in de verzorging en opvoeding van kinderen tot vier jaar. Haar echtgenoot heeft eveneens opvoedingservaring.
Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder bij interlandelijke adoptie evenwel het belang van het kind vooropstellen en mag hij er ook vanuit gaan dat buitenlandse adoptiekinderen a priori als kwetsbaar moeten worden beschouwd.
Aan eiseres en haar echtgenoot mogen daarom zware eisen worden gesteld. In dat licht bezien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gewicht mogen toekennen aan de eetstoornis van eiseres en aan haar belaste jeugd en deze als twee afzonderlijke risicofactoren in zijn besluit mogen betrekken. Eiseres heeft onder verwijzing naar de brief van de GZ-psycholoog naar voren gebracht dat zij in wezen is hersteld van haar eetstoornis. Verweerder heeft echter in redelijkheid kunnen menen dat sprake is van een risicofactor vanwege de (ernstige) klachten uit het verleden in verband waarmee zij – in elk geval op het moment van het nemen van het bestreden besluit – nog altijd onder behandeling staat.
Ook de psychische klachten en de belaste jeugd van de echtgenoot van eiseres mocht verweerder beide afzonderlijk als risicofactoren aanduiden. Hoewel de rechtbank goed begrijpt dat eiseres en haar echtgenoot van mening zijn dat zij allebei veel voor de opvoeding van een kind relevante levenservaring hebben, betekent dat niet dat verweerder daarom de eerdergenoemde risicofactoren buiten beschouwing had moeten laten.
Het gezinssysteem van eiseres en haar echtgenoot mocht verweerder ook als een risicofactor aanduiden vanwege het leeftijdsverschil en de duur van de relatie. Wat eiseres hier tegenover heeft gesteld vormt geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het advies van de Raad op dit punt mogelijk onjuist is dan wel dat dit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Tenslotte overweegt de rechtbank als volgt ten aanzien van de ‘zedenregistratie’ van de echtgenoot van eiseres. Vast staat dat de echtgenoot lang geleden, begin jaren ’90, betrokken is geweest bij een zedendelict, waarover hij in het kader van het onderzoek door de Raad een toelichting heeft gegeven. Hoewel in de bezwaarfase enige onduidelijkheid lijkt te zijn ontstaan over de vraag of sprake was van een sepot of van een veroordeling tot een (voorwaardelijke) straf door de strafrechter, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verweerder er bij de beoordeling vanuit is gegaan dat sprake was van een (voorwaardelijk) sepot waaraan de voorwaarde van een reclasseringscontact was gekoppeld. Dat verweerder dit als een risicofactor heeft aangemerkt is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Verweerder heeft de adviezen van de Raad en de RSJ aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Verweerder heeft op grond daarvan kunnen concluderen dat eiseres en haar echtgenoot ongeschikt zijn voor adoptie van een buitenlands kind, zodat verweerder op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Wobka, gehouden was de beginseltoestemming te weigeren.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.