Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 20/1314 en UTR 20/1319, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, in beroep ging tegen besluiten van de Examencommissie van de Beroepsopleiding Advocaten. Eiseres had op 2 januari 2020 een herbeoordeling van haar toets Burgerlijk recht aangevraagd, waarbij zij een extra punt kreeg, maar het resultaat bleef onvoldoende. De Examencommissie verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze herbeoordeling op 21 februari 2020 niet-ontvankelijk en wees op 25 maart 2020 het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule af.
Tijdens de zitting op 10 december 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en de verweerder gehoord. De rechtbank oordeelde dat de herbeoordeling van de toets een besluit is waartegen geen beroep openstaat, conform artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en het beroep tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de formele bezwaren van eiseres niet konden leiden tot een andere uitkomst.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent bezwaar en beroep in het bestuursrecht, vooral in het kader van toetsing en beoordeling van examenresultaten. De rechtbank bevestigde dat de Examencommissie terecht had gehandeld door het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, en dat de verzoeken om herbeoordeling niet onder de reikwijdte van de Awb vallen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.