ECLI:NL:RBMNE:2020:5804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1450
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.M. Koppert, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder afgewezen op basis van de conclusie dat zij per 16 juli 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de medische beoordeling onjuist was en dat zij meer beperkt was dan door verweerder aangenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiseres heeft rapporten van arts [A] ingebracht, waarin werd betoogd dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres niet reëel had ingeschat. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de vastgestelde beperkingen passend waren voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van [A] onvoldoende onderbouwd waren om verdergaande beperkingen aan te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van eiseres, zoals vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. J.M. Koppert,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: mr. C. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat zij per 16 juli 2018 meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen.
Bij besluit van 6 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft voor het laatst als inpakker/productiemedewerker gewerkt. Zij heeft zich per
18 juli 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Op 15 april 2018 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per 16 juli 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
4.1.
Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zij op de datum in geding (16 juli 2018) meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Zij heeft daartoe rapporten van arts [A] ( [A] ) ingebracht.
4.2.
Volgens [A] heeft de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres in mei 2018 niet reëel ingeschat, omdat toen de onderliggende verklarende diagnose van dunne vezelneuropathie (DVN) nog niet bekend was. Neurologisch onderzoek in 2019 toont namelijk aan dat de meer dan 3 jaar bestaande klachten bij eiseres worden verklaard door die diagnose. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens [A] te weinig rekening gehouden met de duurzaam aanwezige beperkingen vanwege de DVN en moet er een urenbeperking worden aangenomen.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 november 2019 als volgt gereageerd op het rapport van [A] van 10 november 2019. Uit de rapportage van 5 februari 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat op dat moment de diagnose DVN bekend was. Daarbij werd ook meegenomen dat eiseres sinds drie jaar klachten heeft van brandende pijnen, met name aan handen en voeten, maar ook wisselend door de ledematen. Hierbij is tevens sprake van temperatuurgevoeligheid en autonome betrokkenheid. Dit is volledig in lijn met hetgeen uit het onderzoek van Maastricht UMC+ naar voren komt. Bij het neurologisch onderzoek van het UMC+ blijkt daarbij sprake van een symmetrisch normale kracht voor alle spiergroepen van de armen. Tastzin en vibratiezin zijn ook symmetrisch intact. De pijnzin is verminderd vanaf halverwege de handen naar distaal. Coördinatie is beiderzijds ongestoord en de reflexen zijn symmetrisch normaal opwekbaar. Tevens is sprake van symmetrisch normale kracht voor alle spiergroepen van de benen. De tastzin is verminderd op de voetzolen, pijnzin is verminderd vanaf enkels naar distaal. Vibratiezin, reflexen, gang- en standsproeven zijn daarbij normaal. Hierbij zijn in feite de kracht, coördinatie, vibratiezin, de reflexen en de functie van de armen en benen volledig intact c.q. normaal. Pijnzin is verminderd in de handen en voeten met ook een verminderde tastzin van de voetzolen. Met deze bevindingen komen de eerder aangenomen beperkingen door de primaire verzekeringsarts in ruime mate tegemoet aan de ziekte/aandoening van eiseres. De CBBS-systematiek hanterend, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij geen steekhoudende medische argumenten om per de datum in geding verdergaande beperkingen te onderbouwen. De verdergaande beperkingen zoals [A] die aan de orde acht, zijn mede gezien het rapport van Maastricht UMC+, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep absoluut niet te rechtvaardigen.
Op 18 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van een tweede rapport van [A] gerapporteerd dat met de pijn voortvloeiend uit de DVN in ruime mate rekening wordt gehouden met de aangenomen forse fysieke beperkingen in met name de rubrieken 4 en 5. Daarbij zijn ook beperkingen voor repetitieve handelingen aangenomen voor onder meer de items frequent reiken tijdens het werk, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk en frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Tevens wordt er rekening gehouden met beperkte dynamische en statische duurbelastbaarheid van eiseres door het aannemen van beperkingen voor lopen, lopen tijdens het werk, traplopen, staan, staan tijdens werk, en geknield en gehurkt actief zijn. Dit is volledig in lijn met wat uit het onderzoek van Maastricht UMC+ naar voren komt. Zij vinden immers bij onderzoek van 28 oktober 2019 op neurologisch gebied ook geen specifieke functieafwijkingen van het bewegingsapparaat. Omdat er hierbij in ruim voldoende mate rekening wordt gehouden met de inspanningstolerantie, de mobiliteit en de dynamische en statische duurbelastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen enkele steekhoudende medische reden om een urenbeperking te onderbouwen. Uit eerder onderzoek is ook geen slaapstoornis naar voren gekomen. Dus op basis hiervan is er geen medische reden voor een urenbeperking.
Het inactieve dagverhaal van eiseres rechtvaardigt per de datum in geding met de aangenomen beperkingen ook geen urenbeperking. Er zijn immers met alle beschikbare medische gegevens hiervoor geen steekhoudende medische argumenten om dit te onderbouwen.
4.4.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. De rechtbank ziet in de rapporten van [A] – gelet op de inhoudelijke reacties daarop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. [A] heeft onvoldoende met medische stukken onderbouwd dat eiseres op de datum in geding verdergaand of aanvullend beperkt moet worden geacht als gevolg van haar klachten door de diagnose DVN. De wijze waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, vormt ook geen toereikende grondslag voor het aannemen van meer beperkingen.
Arbeidsdeskundige beoordeling
5.1.
Eiseres voert verder aan dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid de belastbaarheid van eiseres overschrijden. Zij verwijst daarbij naar het rapport van arbeidsdeskundige [B] ( [B] ) dat zij heeft ingebracht.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet deze functies daarom kunnen verrichten.
Arbeidsdeskundige [B] is in zijn rapportage uitgegaan van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) die [A] heeft opgesteld. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van de beperkingen die verweerder bij eiseres heeft aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die namens verweerder heeft gerapporteerd heeft voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 9 juli 2018. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Op grond van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 juli 2018 vastgesteld op 0%. Gelet hierop heeft verweerder de WIA-aanvraag terecht per die datum afgewezen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.