ECLI:NL:RBMNE:2020:5799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die voorheen als spoelkeuken medewerker werkte, had op 7 maart 2019 een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door voetklachten en later depressieve klachten. Het primaire besluit van 4 juni 2019 wees de aanvraag af, omdat eiser per 3 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 3 januari 2020. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsartsen zorgvuldig was. Eiser had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector over zijn depressieve klachten en voetklachten. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling niet onjuist was en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de eisen voldeden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn beperkingen zijn onderschat.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door de verweerder standhield. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 december 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
gemachtigde: mr. A. Heilig,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: R. van den Brink.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat eiser per 3 juni 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 3 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als spoelkeuken medewerker. Hij is op 5 juni 2017 uitgevallen met voetklachten. Hij is toen gezien door een orthopedisch chirurg en behandeld door een bedrijfsfysiotherapeut. Daarna zijn de voetklachten verdwenen. Vervolgens ontwikkelde eiser depressieve klachten met psychotische aandoende klachten. De psychiater stelde geen psychose vast maar wel een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig. Hij kreeg hiervoor medicatie waarna de klachten minder werden.
Eiser heeft op 7 maart 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 26,43% is vastgesteld. Hierna heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) toegevoegd ten aanzien van het item werktijden in verband met medicatiegebruik. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan twee van de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies laten vervallen. Er waren voldoende resterende functies over op grond waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser 29,64% arbeidsongeschikt heeft geacht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per 3 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
4.1.
Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie over de depressieve klachten en voetklachten heeft opgevraagd bij de behandelend sector.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur. Daar heeft eiser zijn klachten en de door hem ervaren beperkingen kenbaar gemaakt. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht waarbij er sprake was van een licht sombere stemming. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en eiser op de hoorzitting gezien. Deze verzekeringsarts heeft bij eiser geen bijzonderheden op psychisch vlak geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen informatie bij de behandelend sector ingewonnen omdat er voldoende gegevens werden verkregen uit het dossier en uit eigen onderzoek.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van arbeid, of indien eiser stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 november 2019 gerapporteerd dat uit informatie van Indigo van juni 2018 blijkt dat er destijds sprake was van een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig. Na de behandeling, die bestond uit een psychiatrisch onderzoek en medicatie, trad hier verbetering in op. Verder blijkt uit informatie van de orthopedisch chirurg van juli 2017 dat bij een echo geen grote afwijkingen aan de voeten zijn geconstateerd. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij in 2017 en 2018 is behandeld voor zijn voetklachten en dat hij hier in 2019 geen last meer van had.
4.5.
Uit het voorgaande blijkt niet dat een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van arbeid. Verder blijkt uit de stukken die eiser heeft ingebracht niet dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere medische informatie bij de behandelende sector hoeven inwinnen.
Medische beoordeling
5. Eiser voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat verweerder zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te weinig rekening gehouden met zijn psychiatrische problematiek, zijn slaapproblematiek en zijn voetklachten. Eiser heeft in beroep de volgende stukken ingebracht: behandelplannen van Indigo (ongedateerd), een medisch dossier van de huisarts van 10 april 2020 over de slaapproblematiek en een rapport van arts [A] van
5 mei 2020.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 mei 2020 gereageerd op de stukken die eiser in beroep in het geding heeft gebracht en ziet hierin geen aanleiding om verdergaande of aanvullende beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er deels al bekende en deels nieuwe stukken aangeleverd waaruit geen nieuwe inzichten blijken ten opzichte van de al eerder aangeleverde informatie.
Psychiatrische problematiek
7.1.
De primaire verzekeringsarts heeft ten aanzien van de psychische belastbaarheid rekening gehouden met een verminderde mentale flexibiliteit, een afgenomen stressbelastbaarheid en een afgenomen emotionele belastbaarheid door hiervoor beperkingen aan te nemen op diverse items in de FML. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier beperkingen aan toegevoegd in verband met het medicatiegebruik en de depressieve stoornis van eiser.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 mei 2020 gerapporteerd dat bij eiser sprake is van een stemmingsstoornis, aanvankelijk ernstig en later matig. De stukken van Indigo zijn niet gedateerd, zodat deze minder bruikbaar zijn. Er is een uitdraai van een deel van het huisartsenjournaal waaruit blijkt dat eiser op 7 februari 219 bij de huisarts is geweest. Het gaat dan redelijk goed met eiser. Hij werkt 30 uur per week en het werk gaat goed. In eerder verkregen informatie van Indigo van juni 2018 is te lezen dat er dan sprake is van een depressieve stoornis ernstig, zodat het tweede schrijven na een jaar behandeling van toepassing is te achten rond de datum in geding. Dan is sprake van een depressie matig, zodat de visie van arts [A] dat de depressieve stoornis als ernstig moet worden gekwalificeerd op de datum in geding niet navolgbaar is.
Slaapproblematiek
7.2.
De primaire verzekeringsarts heeft verder rekening gehouden met de verminderde energetische belastbaarheid door aan te geven dat eiser niet in de nacht kan werken en niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 april 2020 gerapporteerd dat uit een rapport van een somnoloog blijkt dat geen sprake is van een slaapapneu maar van een doorslaapstoornis waarbij slaaptherapie in de eerste lijn wenselijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen medische grond voor een verdergaande urenrestrictie.
Op 27 mei 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat slaapstoornissen bij een slechte slaaphygiëne zeker ten minste gedeeltelijk inherent zijn aan gedrag. Het volgen van slaaptherapie past daarbij. Structurering van dagen middels werk zal kunnen bijdragen aan een betere slaaphygiëne.
Voetklachten
7.3.
De primaire verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de voetklachten van eiser die in bezwaar niet meer naar voren komen door hiervoor beperkingen te stellen op een aantal items.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 april 2020 gerapporteerd dat er, gelet op de informatie van de orthopedisch chirurg, geen grote afwijkingen zijn aan de voeten. Behandeling door de bedrijfsfysiotherapeut liet de klachten verdwijnen. Er zijn geen structurele anatomische afwijkingen aan de voeten op grond waarvan eiser op de datum in geding verdergaand beperkt zou moeten worden geacht.
Conclusie
8. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit de medische stukken die eiser in beroep heeft ingebracht, blijken geen nieuwe inzichten op grond waarvan de medische beoordeling per de datum in geding onjuist zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er geen verdergaande of aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen als gevolg van de psychiatrische problematiek, de slaapproblematiek of de voetklachten. De manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, vormt geen toereikende grondslag voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 29 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837.